Jazz lernen – column Bert Vuijsje

Bert Vuijsje, foto: Jazz Magazine

‘Was er nog iemand die twijfelde aan de relevantie van het thema “jazz” op een Joodse website? Het onvolprezen Jazzinstitut in het Duitse Darmstadt leverde mij zonder moeite twintig literatuurverwijzingen naar het onderwerp “Jewish music and jazz”. Een kleine selectie:

* Jewish Jazzmen in New Orleans, 1890-1940 (door Bruce Raeburn)

* Blacks, Jews and Jazz (door Miguel Bronfman)

* A Right to Sing the Blues: African Americans, Jews, and American Popular Song (door Jeffrey Melnick)

* Rasse, Klasse und musikalisches Kapital: Dürfen Juden den Blues singen? (door Bernd Ostendorf)

* Louis Armstrong + The Jewish Family in New Orleans (door Louis Armstrong zelf)

En dan rep ik nog niet eens van het standaardwerk dat de Brit Mike Gerber in 2009 publiceerde: Jazz Jews, 654 pagina’s, met zevenduizend namen in de index (Five Leaves Publications, ISBN 978 09 071 23248).

Ik zal daar een volgende keer uitvoeriger op ingaan, maar nu wil ik eerst verder met mijn overview. Want op 15 oktober is in het Jewish Museum of New Jersey in Newark een expositie geopend gewijd aan het thema Jazz, Jews and African Americans. De tentoonstelling belicht volgens de organisatoren “de vele rollen die Joden in de jazz hebben vervuld: musici; directeuren en producers van platenmaatschappijen; concertimpresario’s; managers; schrijvers, critici en historici; fotografen; componisten en songwriters die het Great American Songbook hielpen opbouwen; en clubeigenaren, onder anderen”.

Logischerwijs wordt ook aandacht besteed aan de antisemitische agitatie tegen de jazz, niet alleen in nazi-Duitsland maar ook in de geschriften van de Amerikaanse automobielmagnaat Henry Ford. Hoofdstuk elf van zijn boek The International Jew: The World’s Most Foremost Problem (1920) is getiteld Jewish Jazz Becomes Our National Music. Een aanklacht en een waarschuwing tegelijk:

“Velen hebben zich afgevraagd wat de oorsprong is van de golf na golf van muzikale modder die fatsoenlijke huizen overspoelt en de jongelui van deze generatie ertoe aanzet om dat geraaskal te imiteren. Populaire muziek is een Joods monopolie. Jazz is een Joodse schepping. The mush, slush, the sly suggestion, the abandoned sensuousness of sliding notes, are of Jewish origin. Apengeluiden, jungle-kreten, knorren, piepen en hijgen dat aan kalverliefde doet denken – dat alles wordt gecamoufleerd door een paar koortsachtige noten en daardoor toegelaten in huizen waar het origineel, niet geholpen door gescandeerde muziek, vol afschuw zou worden uitgebannen. De dwarrelende pagina’s bladmuziek verbreiden uitdrukkingen die rechtstreeks afkomstig zijn uit de beerputten van de moderne grootstad – en die worden dan het dagelijkse taaltje, de gedachteloos geneuriede opmerkingen van schooljongens en -meisjes.”

Ook uit het boek van Ford: “Is het verrassend dat, als je de schadelijke invloeden wilt traceren die door de samenleving stromen, je altijd op een groep Joden stuit? Ook in deze moerasdamp van zogenaamd populaire muziek, die zwakzinnigheid combineert met de permanente suggestie van wellustigheid – weer Joden.”

Ik ben helaas niet in staat om de expositie, die doorloopt tot en met 13 december, te gaan bezoeken. Dus kan ik ook niet nagaan of daar wordt geprobeerd een antwoord te geven op de vraag die ik in mijn eerste Jonet-column opwierp: hoe zou het komen dat in de Amerikaanse jazz de Joodse musici, na de zwarten, de belangrijkste groep vormen – met de Italianen als goede derde?

Een origineel begin van een verklaring vond ik in de Volkskrant van 29 oktober, waar Robert Vuijsje (wel familie) in zijn serie Land van afkomst saxofonist Benjamin Herman interviewde. Diens afkomst mag je, met enige ironie, voor een jazzmuzikant ideaal noemen: zoon van een rabbijn die in zijn jeugd jazztrombone speelde en later ook nog psychotherapeut werd.

Benjamin Herman legt zelf de link: “De band die ik zie met het Jodendom: mensen zoals mijn vader bestudeerden de Tora zeer intensief, elke dag. Met mijn saxofoon is dat hetzelfde. De enige manier om een intieme relatie te krijgen met het materiaal is door elke dag urenlang te studeren. Als je één keer per week je saxofoon uitpakt, blijft het aan de oppervlakte”.’

Categorie:

Home » Columns en opinie » Archief Oud-columnisten » Jazz lernen – column Bert Vuijsje