Koningin Wilhelmina en de Jodenvervolging – achtergrond
In zijn 5 mei-rede op de Dam stond koning Willem-Alexander kort stil bij de rol van zijn voorganger koningin Wilhelmina in de Tweede Wereldoorlog. Binnen Joods Nederland is met instemming gereageerd op de zinsneden van het staatshoofd, onder meer omdat veel Joden zich in de steek gelaten voelden door Wilhelmina. Op de redactie van Jonet.nl kregen we sindsdien veel vragen binnen over de precieze houding van de vorstin destijds. Mede daarom publiceren we dit achtergrondverhaal van het Historisch Nieuwsblad over dit onderwerp.
‘Had koningin Wilhelmina meer moeten doen om de Joden te behoeden voor vernietiging door de nazi’s? Weinig historische kwesties waren in de afgelopen twintig jaar zo controversieel als deze. Antisemitisch was Wilhelmina niet. Evenmin besteedde ze bijzondere aandacht aan het lot van de Joden.
Joodse vluchtelingen
Op haar vakantieadres in Zwitserland ontvangt koningin Wilhelmina begin maart 1939 een bericht van minister Hendrik van Boeijen van Binnenlandse Zaken dat haar allerminst bevalt. De bewindsman deelt de vorstin mee dat in de gemeente Ermelo een kamp zal worden ingericht voor Joodse vluchtelingen uit Duitsland. Die krijgen het in eigen land steeds moeilijker, zeker na de Reichskristallnacht enkele maanden eerder, op 9 november 1938.
Het kabinet-Colijn wil de opvang van de vluchtelingen centraliseren – er zijn al duizenden vluchtelingen gehuisvest in zo’n vijfentwintig kleinere kampen, verspreid over het hele land – en op het Elspeterveld is een geschikte locatie gevonden. De gemeenteraad van Ermelo is al akkoord gegaan. De lijnen tussen de minister en burgemeester baron Mackay van de Veluwse gemeente zijn ook kort: beiden zijn lid van de christelijke politieke partij CHU. Van Boeijen kent de streek: hij komt van de Veluwe en zijn vrouw is zelfs in de gemeente Ermelo geboren.
De bewindsman vindt het wel zo netjes Hare Majesteit in te lichten, want de voorgenomen plek van het vluchtelingenkamp ligt hemelsbreed twaalf kilometer verwijderd van Paleis Het Loo, het geliefde buitenverblijf van Wilhelmina. Na ontvangst van het bericht geeft zij haar medewerkers opdracht bezwaar te maken. Het Kabinet der Koningin stuurt een brief aan Van Boeijen die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat. De minister moet weten dat ‘Hoogstdezelve bepaald betreurt dat de keus van een plaats voor het vluchtelingenkamp gevallen is op een terrein, dat zóó dicht bij het zomerverblijf van Hare Majesteit gelegen is en dat het Hoogstderzelve aangenamer ware geweest indien dat terrein, eenmaal de keus op de Veluwe gevallen zijnde, veel verder van het Loo had gelegen.’ De koningin hoopt dat er alsnog zo’n geschikte plek gevonden kan worden, ‘temeer waar Uwe Excellentie in uitzicht stelt, dat het op te richten kamp geen kwestie van korten duur zal zijn’.
Wilhelmina is niet de enige die protest aantekent. De ANWB, in die tijd nog geen autolobbyclub, maar een organisatie voor wielrijders en toeristen, maakt bezwaar, net als de Nederlandse Vereniging voor Vreemdelingenverkeer. Een vluchtelingenkamp brengt het toerisme op de Veluwe schade toe, vrezen zij. Ook de streng christelijke bevolking komt in opstand: die is bang dat het gedaan is met de zondagsrust als duizenden Joden naar Elspeet komen.
Westerbork
Van deze protesten uit het dorp en van de ANWB trekken de gemeenteraad en de minister zich niets aan. De raadsleden zijn gevoelig voor het argument van Van Boeijen dat een kamp goed is voor de middenstand en veel werk oplevert. Het vorstelijke bezwaar daarentegen mist zijn uitwerking niet. Al drie dagen later hebben de minister en zijn ambtenaren een andere locatie gevonden: het Amerveld in de Drentse gemeente Westerbork. Dat wordt de centrale opvangplek. Het zal in de Tweede Wereldoorlog ook het doorgangskamp worden voor tienduizenden Joden die vandaar op transport worden gesteld naar de vernietigingskampen in Duitsland en Polen.
De historicus Cees Fasseur, die begin deze eeuw in zijn tweedelige biografie van Wilhelmina dit protest van de koningin heeft onthuld, noemt het ‘niet de meest verheffende episode uit haar leven en lange regering’. Haar houding is opvallend. Wie zou ooit hebben gedacht dat Wilhelmina zich zo harteloos en uit egoïstische motieven gedroeg jegens medemensen in nood?
Anti-Joodse sentimenten waren Wilhelmina vreemd. Nooit is zij in woord of geschrift betrapt op antisemitische uitlatingen, die voor de Tweede Wereldoorlog in Nederland toch niet ongebruikelijk waren. Dat zij zich verzette tegen het Joodse vluchtelingenkamp in haar achtertuin kwam dan ook niet voort uit een anti-Joodse opstelling. Fasseur vergelijkt dat verzet met de houding van Nederlanders in deze eeuw die zich prima kunnen vinden in de opvang van asielzoekers, maar op één voorwaarde: not in my backyard.
Tussen de Oranjes in het algemeen en de Joodse bevolking is het door de eeuwen heen pais en vree geweest. Op de houding van koningin Wilhelmina viel al helemaal niets aan te merken. Bij haar inhuldiging in 1898 werd zij in de Amsterdamse Jodenbuurt luid toegejuicht. Aan de Gouden Koets, cadeau van de gemeente Amsterdam, had ook de Joodse elite bijgedragen. In 1924 bezocht Wilhelmina met haar man prins Hendrik en dochter Juliana de Grote Synagoge in de hoofdstad – het was voor het eerst in honderdvijftig jaar dat leden van het koningshuis dat deden. ‘Moeder van Uw volk’ noemde het Nieuw Israëlitisch Weekblad (NIW) Wilhelmina in 1936. Het blad sprak van ‘een innige band’ tussen de Joden en Oranje.
De Geer
De koningin kon ook een potje breken door haar onverzoenlijke houding jegens de nazi’s die begin 1933 in Duitsland aan de macht kwamen. Vanaf 1936 weigerde zij een voet te zetten op Duitse bodem, hoewel haar schoonzoon Bernhard uit Duitsland kwam en daar ook veel familie had. Ze koos voor een heel andere opstelling dan minister-president De Geer, die in de zomer van 1939 nog met vakantie ging naar het Zwarte Woud.
Het Centraal Blad voor Israëliten in Nederland ging in 1938 nog verder dan het NIW in de loftuitingen over de koningin. Terwijl de Joden in Duitsland steeds scherper werden vervolgd, schreef dit blad ‘dat de Joden hier veilig zijn onder de beschermende vleugels van ons Koningshuis’. Directe aanleiding voor deze woorden was een bezoek van prinses Juliana aan de Joodsche Invalide, het verpleeghuis voor Joden in Amsterdam.
Dat bezoek leek een spontane geste, maar in werkelijkheid was het een goedmakertje voor een voorgenomen reis van de sinds kort met Bernhard getrouwde Juliana naar nazi-Duitsland (zij dus wel), die in Joodse kring niet goed was gevallen. Niettemin schreef het Centraal Blad: ‘Laat dit Koninklijke gebaar ons een geruststelling zijn, dat wij hier te lande ons zo gelukkig mogen prijzen onder de beschermende hand van een Vorstenhuis, dat zijn devies “Je maintiendrai” met elke daaraan verbonden consequentie, nimmer ontrouw wordt.’
Volgens historica Nanda van der Zee, schrijfster van Om erger te voorkomen (1997), kwam de aanhankelijkheid van de Joodse bevolking jegens het koningshuis voort uit angst en wat zij noemt ‘assimilatiedrift’. Ze haalt in dit verband I. Lipschits aan, die de geschiedenis van het NIW te boek heeft gesteld en die constateert dat Joodse Nederlanders zich meer Nederlander voelden dan niet-Joodse Nederlanders. ‘Men was te overdadig in de uiting van gevoelens van aanhankelijkheid en trouw.’
Dat Wilhelmina in mei 1940, enkele dagen na de inval van de Duitsers, naar Londen uitweek, moet door deze mensen dan ook als ‘een ontzettend verraad’ zijn gevoeld, schrijft Van der Zee. Ze is in haar boek buitengewoon kritisch over de vorstin. Haar vlucht heeft verdragende gevolgen gehad – ‘consequenties die met name haar joodse onderdanen noodlottig zijn geworden,’ stelt ze.
Bezetting
Door het Nederlandse grondgebied te verlaten zouden de regering en de koningin een vacuüm hebben geschapen, waardoor de Duitsers een burgerlijk bezettingsregime konden vestigen dat met bereidwillige hulp van Nederlandse ambtenaren de Joodse inwoners registreerde en vervolgens wegvoerde. Juist daardoor zouden er in Nederland in verhouding meer Joden in de vernietigingskampen zijn omgekomen dan in andere West-Europese landen.
Fasseur maakt zich in zijn Wilhelmina-biografie boos over deze niet te bewijzen beschuldiging. Hij noemt het ‘zinloos’ het lot van de Joden in Nederland in verband te brengen met het vertrek van de regering naar Londen: ‘Er wordt dan een samenhang, een causaliteit, verondersteld die er niet was en, aangenomen zelfs dat deze zou hebben bestaan, in elk geval in de meidagen van 1940 niet in redelijkheid door Wilhelmina en het kabinet kon worden voorzien.’
Wat historici en journalisten die zich in de rol van koningin Wilhelmina hebben verdiept wel is opgevallen, is dat zij zich tijdens haar ballingschap nauwelijks heeft uitgelaten over het lot van de Joden in bezet Nederland. In haar toespraken via Radio Oranje, die de bevolking een hart onder de riem moesten steken, verzette ze zich in felle bewoordingen tegen de nazi’s, maar over het optreden van de bezetter jegens de Joden was ze opmerkelijk spaarzaam met haar woorden.
In het hele jaar 1944 verzweeg zij de Jodenvervolging, net als premier Gerbrandy trouwens, en andere sprekers op Radio Oranje. Het onderwerp leek gewoonweg niet te bestaan. Was het verzet van Wilhelmina tegen het Joodse vluchtelingenkamp een jaar voor het uitbreken van de oorlog dan toch geen incident geweest? Was het een voorbode, liet de vervolging van de Joden haar onverschillig? Of wist ze niet, of te laat, wat er in Westerbork en in de vernietigingskampen in Duitsland en Polen gebeurde?
Er zijn nogal wat historici die grote vraagtekens plaatsen bij Wilhelmina’s houding. Het verst gaat Van der Zee, die in haar boek schrijft: ‘Men zou zich af kunnen vragen waarom deze zeer geïnformeerde koningin met al haar Duitse familieconnecties, die het radiomedium hoog aansloeg als middel om haar volk te bereiken, er niet alles aan heeft gedaan om haar volk via Radio Oranje in verband met de joden tegen de bezetter te waarschuwen, liefst week in week uit. Zij immers had de mogelijkheid daartoe.’
Onderduiken
Wilhelmina, maar ook andere sprekers hadden volgens Van der Zee veel eerder en veel vaker de Joden moeten inlichten over wat er in Duitsland gebeurde, voor zover dat bekend was; ze hadden hun moeten afraden zich te melden en juist moeten aanraden onder te duiken. Ook had ze de Nederlandse bevolking moeten aanmoedigen gastvrijheid te verlenen. ‘Men wist immers heel wel dat de Joden in Duitsland niet voor de oorlogsindustrie gingen werken, maar “eraan” gingen,’ schrijft Van der Zee.
Heeft de historica een punt? Essentieel in de discussie over de houding van Wilhelmina jegens de Joodse Nederlanders in de oorlog is de vraag wat en wanneer zij wist van de Jodenvervolging. Cruciaal is een toespraak van de koningin voor Radio Oranje op 17 oktober 1942, een van de spaarzame gelegenheden dat ze het onderwerp aansneed: ‘Ik deel van harte uw verontwaardiging en smart over het lot onzer Joodse landgenooten. En met mijn geheele volk voel ik de onmenschelijke behandeling, ja het stelselmatig uitroeien van deze landgenooten, die eeuwig met ons samen woonden in ons gezegend vaderland, als ons persoonlijk aangedaan.’
Critici zien in de term ‘stelselmatig uitroeien’ het bewijs dat Wilhelmina al in een vrij vroeg stadium – nog voor het midden van de Tweede Wereldoorlog – ervan op de hoogte was dat de nazi’s op grote schaal bezig waren de Joden te vermoorden. Woorden als ‘Endlösung’ en ‘Holocaust’ waren misschien nog niet bekend, maar wel dat het Hitler-regime uit was op de vernietiging van het Joodse ras. Er waren bovendien aanwijsbare waarschuwingen van illegale kranten als Trouw, Het Parool en Vrij Nederland. En ook Engelandvaarders kwamen met onheilspellend nieuws naar Londen. Des te merkwaardiger, aldus deze critici, dat Wilhelmina niet feller van zich af beet en niet doordringender via de ether de Nederlands opriep de Joden te helpen.
Het is echter de vraag of Wilhelmina met ‘stelselmatig uitroeien’ hetzelfde bedoelde als wat wij, met al onze kennis over de Holocaust, daaronder verstaan. Fasseur meent van niet. ‘Naar alle waarschijnlijkheid,’ zo schrijft hij in een aanvulling op zijn Wilhelmina-biografie, doelde zij ‘alleen op het elimineren van het joodse element uit de Nederlandse samenleving door gedwongen deportaties en niet op de massavernietiging die zich daarna voltrok.’ Wilhelmina vond die deportaties zo ongehoord en in flagrante strijd met alle wettelijke waarborgen en rechtsbegrippen ‘dat het de zwaarste woordkeus wettigde, nog geheel los van wat erop zou volgen en waarover wij wél geïnformeerd zijn, maar zij toen niet’.
Churchill
Was dat toch het geval geweest, dan zou Wilhelmina in oktober 1942 meer geweten hebben dan haar premier Gerbrandy of Churchill. Dat lijkt niet erg aannemelijk. Volgens Churchill-biograaf Martin Gilbert werd de Britse minister-president pas op 7 juli 1944 ingelicht over het vernietigingskamp Auschwitz. De Amerikaanse president Franklin Roosevelt en de Franse generaal De Gaulle waren ook pas relatief laat in de oorlog op de hoogte van de vernietiging van de Joden.
Premier Gerbrandy nam in zijn radiotoespraak op oudejaarsavond 1942 eveneens de term ‘uitgeroeid’ in de mond. Maar uit de context was op te maken dat ook hij doelde op het wegvoeren uit Nederland, en dat hij op dat moment van de Endlösung niet wist. Nog ruim een halfjaar later sprak de minister-president de hoop uit dat vele gedeporteerden na de oorlog naar hun vaderland zouden terugkeren.
Maar dat Joden werden vervolgd en gedeporteerd, was in Londen dus wel bekend. Waarom besteedde Wilhelmina daar dan toch zo weinig aandacht aan? Fasseur noemt een paar verklaringen. Volgens hem waren de berichten over de Jodenvervolging sporadisch en was het voor iedereen in Londen, en zeker ook voor de Nederlandse regering, moeilijk na te gaan hoe betrouwbaar ze waren. Dat Joden op grote schaal werden vergast, was helemaal onvoorstelbaar, zo gruwelijk was alleen de gedachte al. ‘De bedrijvers van de Endlösung werden dan ook door de aard en de omvang van hun misdaad beschermd tegen ontdekking,’ schrijft Loe de Jong in deel 7 van zijn standaardwerk over de Tweede Wereldoorlog.
Voor Wilhelmina gold dat ze geen onderscheid wilde maken tussen het lijden van het Nederlandse volk in zijn geheel en dat van de Joodse bevolkingsgroep in het bijzonder. Net als haar ministers en verzetsmensen vond de koningin dat Joden, zelfs bij onderduik en andere hulp, niet als aparte groep behandeld mochten worden. Dat zou ongepast zijn en de Duitsers in de kaart spelen. Achteraf misschien simplistisch gedacht, maar volgens Fasseur was het ‘wél de werkelijkheid van de oorlogsjaren en een niet geheel onbegrijpelijke reactie op de Duitse propaganda, die voortdurend en op alle mogelijke terreinen een wig trachtte te drijven tussen Jood en niet-Jood’.
De oorlog had voor de Nederlandse kolonie in Londen – en ook voor de geallieerden – vele andere, gruwelijke gezichten. Het was een militaire strijd op leven en dood, die aan 50 tot 60 miljoen mensen het leven kostte. Tegenwoordig staat de Tweede Wereldoorlog gelijk aan de Holocaust, maar toen ging het om de brute inval van de Duitsers, het bombardement op Rotterdam, de tewerkstelling in Duitsland, het verlies van Indië – dat maakte veel meer indruk dan de spaarzame en onvolledige berichten over de vervolging van Joden.
Waarschijnlijk kwamen Wilhelmina en Gerbrandy pas eind 1943 te weten dat het Nederlandse Jodendom het slachtoffer was geworden van de grootste massamoord aller tijden. In haar oudejaarsavondtoespraak van dat jaar herinnerde de vorstin aan het lot van ‘onze Joodsche landgenooten, wier vernietiging helaas bijna een feit is geworden’.
Meer weten?
Dit artikel stoelt op de tweedelige biografie van koningin Wilhelmina van de hand van Cees Fasseur, en daarvan vooral deel 2: Krijgshaftig in een vormeloze jas (2001). De historicus heeft daarop twee annexen geschreven, waarin hij ingaat op de kritiek op onder andere zijn beschrijving van de houding van Wilhelmina jegens de Joodse gemeenschap en haar kennis over de Jodenvervolging. Geen onderwerp had volgens hem zoveel reacties opgeroepen als juist dit. De twee aanvullingen zijn getiteld Wilhelmina, sterker door strijd. Ook is gebruikgemaakt van het boek Om erger te voorkomen van Nanda van der Zee (1997). De auteur geeft een negatief oordeel over Wilhelmina’s houding ten opzichte van de Joden, maar haar argumenten zijn minder steekhoudend dan die van haar tegenstrever Fasseur.’
Auteur: Co Welgraven
Bron: Historisch Nieuwsblad
Lees ook:
CJO positief over ‘Wilhelmina’ in Dam-toespraak koning Willem-Alexander
Het Centraal Joodse Overleg (CJO) is lovend over de toespraak die koning Willem-Alexander op 4 mei op de Dam in Amsterdam hield. In de rede stipte de vorst de niet onomstreden rol van zijn voorganger koningin Wilhelmina aan.
Waardeert u dit artikel?
Doneer hier dan een klein bedrag. Jonet.nl is een journalistiek platform dat zonder giften niet kan bestaan. Wij danken u bij voorbaat.
Wil je meer informatie of een hoger bedrag doneren? Ga naar jonet.nl/doneren