Uitkomst onderzoek: geen problemen rond Maror
Het Centraal Joods Overleg (CJO) en de stichting Platform Israël (SPI) zeggen na onderzoek dat er geen problemen rond de Maror-gelden zijn gebleken. Beide Joodse organisaties mochten van het ministerie van Financiën onderzoek doen naar de mogelijke misstanden bij de Stichting Afwikkeling Maror-gelden Overheid (SAMO), ook wel ‘Maror’ genoemd. Volgens het CJO en SPI is er niets aan de hand en is een vervolgonderzoek niet nodig. Voormannen Ron van der Wieken, Dennis Mok en Jaap Fransman zijn verheugd met de uitkomst van hun onderzoek.
De ophef ontstond vorig jaar zomer. Toen meldde de Volkskrant dat Maror ten onrechte teveel geld had overgemaakt naar Israël. De stichting bepaalt wie er in aanmerking komt voor de Nederlandse wiedergutmachungsgelden, die het tweede kabinet Kok in 2000 toekende aan de Joodse gemeenschap. Het ging om 354 miljoen euro ter compensatie van het leed gedurende de Jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog. Een deel van dit geld ging rechtstreeks naar de overlevenden en slachtoffers en de overgebleven 73 miljoen euro is sindsdien bedoeld voor Joodse projecten.
Het oordeel van de onderzoekers
In de krant stelden klokkenluiders, dat dat de administratie van en tussen diverse stichtingen niet klopte. Er leek volgens hen veel geld verdwenen te zijn. Ook zou er jarenlang zeer ruimhartig zijn gedeclareerd, met name aan ‘uitvoeringskosten’ en reiskosten. Het CJO en de SPI oordelen nu anders: ‘Uit het verkennend onderzoek zijn geen bevindingen naar voren gekomen, die het bestuur van CJO hebben doen besluiten om een vervolgonderzoek in te stellen. Tevens blijken uit de gerapporteerde feiten en omstandigheden geen onregelmatigheden’. Beide organisaties deden onderzoek sinds januari.
Verder verklaren de onderzoekers het volgende: ‘In het kader van het verkennend onderzoek is de verdeling van de geldstromen door de betrokken stichtingen en andere organisaties bínnen Israël niet nader in beeld gebracht tenzij relevant voor het onderzoek naar de signalen die de basis vormden voor de opdracht aan EY. Dat valt immers buiten de competentie van het CJO en was derhalve niet opgenomen in de opdracht. Het feit dat het verkennend onderzoek geen onregelmatigheden aan het licht heeft gebracht heeft dus geen betrekking op de aan-of afwezigheid van onregelmatigheden in de behandeling van geldstromen in Israël door diverse organisaties anders dan SAMO.’
