Het concilie van Nicea – column Awraham Meijers

Awraham Meijers
Facebook

‘Niet alleen de Joodse religie is gebaseerd op mythes en overleveringen, ook het christendom wist er in een langdurig en niet gemakkelijk proces “iets moois” van te brouwen. Zo werd bijvoorbeeld het belangrijkste evenement, de herdenking van de kruisiging van Jezus, 325 jaar na diens dood, door een aantal bisschoppen vastgesteld. Logisch dat dit “vaststaand feit” pas kon worden verzilverd na ampel beraad, talloze concessies en slaande deuren. In elk geval werd hierdoor ook en vooral de gewenste losmaking van de Joodse wortels zoetjesaan een feitelijkheid.

In bovengenoemd jaar werd op instigatie van de Romeinse keizer Constantijn I (circa 280 – 337) het Eerste Concilie bijeengeroepen te Nicea, in het gewest Bithynië – in het huidige Turkije. De synode was een eerste poging om consensus te bereiken binnen de Kerk door middel van een concilie die het totale christendom vertegenwoordigde. De belangrijkste verwezenlijking van dit treffen zou het akkoord zijn over nijpende christologische kwesties met betrekking tot de aard van Jezus Christus en diens relatie tegenover God de Vader. Beoogde intentie van de geloofsbelijdenis was het voor goed regelen van de datumberekening van Pasen en de afkondiging van het vroege canoniek recht. Een andere aanleiding tot het optrommelen van de bisschoppen was onrust, grote onrust, die was ontstaan door verspreiding van de leer van de Alexandrijnse priester Arius. Deze beweerde met grote stelligheid dat Christus niet werkelijk gelijk aan God is, maar slechts “gemaakt” zou zijn door de Vader. Zijn opvatting werd sterk veroordeeld door de bisschop van Alexandrië en diens secretaris, de latere bisschop Athanasius. Enkele bisschoppen, waaronder Eusebius van Caesarea, steunden Arius, waardoor commotie zich over heel het Oost-Romeinse Rijk verspreidde.
In een poging om dit voor altoos de kop in te drukken, riep de keizer het concilie bijeen. In Nicea zouden zij over Arius en diens omstreden doctrine oordelen. Tegelijkertijd moest een manier worden bepaald om de universele datum voor de paasviering vast te stellen. Liefst 318 bisschoppen ondernamen de reis naar Nicea – wat in die tijd geen onbezorgd tripje was – om over dat zogenoemde Arianisme te oordelen.
Na eindeloos soebatten, ruzies, concessies en polderen avant la lettre, werd een geloofsbelijdenis geamendeerd waarin staat dat Christus homoousios – van dezelfde substantie – is als de Vader. Ergo; de ware God. Twee bisschoppen weigerden dit te aanvaarden, enkelen stemden in onder voorbehoud, bang als ze waren dat acceptatie van het homoousios een verwijzing naar het vroegchristelijke modalisme kon betekenen. Modalisme – ook wel Sabellianisme genoemd – is een zeer omstreden dogma.
Tijdens dit concilie werd uiteindelijk de datum van Pasen vastgelegd; de eerste zondag na volle maan, na de lente-equinox – gelijke nacht. Christenen die vasthielden aan de Joodse berekeningswijze – het begin van Pesach – werden quartodecimanen genoemd, een niet eervolle betiteling die het best kan worden omschreven als ‘Zij die de datum van het paasfeest berekenen zoals Joden de eerste dag van Pesach bepalen’. Die valt namelijk op de veertiende dag van de maand Nisan.
Tijdens het concilie zijn ook disciplinaire canons opgesteld en is de autoriteit van zowel Rome, Alexandrië als Antiochië erkend.

Het Arianisme verdween niet direct van de aardbodem, maar groeide aanvankelijk zelfs. Enkele Oost-Romeinse keizers, zoals Constantius II (317 – 361) hingen het aan en werden aldus Arianen in het Oosten geprivilegieerd. Orthodoxe bisschoppen daarentegen zijn soms vervolgd en verbannen. Tijdens die tumultueuze periode in het midden van de vierde eeuw bekeerden Germaanse stammen zoals Visigoten en Vandalen zich tot het Arianisme. Na het Concilie van Constantinopel (381) verdween in het Oosten het Arianisme, maar in onze contreien bleef het nog lang bestaan, wat vooral te danken was aan het feit dat in het West-Romeinse Rijk stammen als Visigoten, Vandalen en Ostrogoten lang invloedrijk bleven. Begin zevende eeuw bekeerden Visigotische koningen zich als laatsten tot het ‘ware geloof’, uiteraard het Rooms-katholieke.

Dat Jezus op 25 december in Bethlehem is geboren (waar Josef en Maria vanwege een volkstelling verbleven) is uiteraard klinkklare nonsens. De bezettende Romeinen organiseerden volkstellingen aan het eind van de oogsttijd. Logisch, want er was dan even rust in de tent en konden boeren, burgers en buitenlui tijd vrijmaken om geregistreerd te worden. Volkstellingen werden niet gehouden tijdens zompige winters, wanneer wegen en paden schier onbegaanbaar waren. Nu we het toch over kerst hebben – oftewel de wedergeboorte van het licht: Sinds vele eeuwen voor Christus vierden talloze volkeren op het Noordelijk halfrond de zogenoemde Winterwende, het tijdstip waarin het licht na een periode van duisternis terugkeert, de dagen gaan weer lengen. Daarom ging de Winterwende – ook wel joelfeest genoemd – gepaard met het ontsteken van lichten zoals lampen, kaarsen en vuur. En veel lawaai produceren. Zoiets neem je de vrolijke bijgelovige massa toch niet af? Dus bied je een alternatief. Juist; kerst.’

Categorie:

Home » Columns en opinie » Het concilie van Nicea – column Awraham Meijers