‘Joden zijn daders geworden’ – Robert Vuijsje

Youtube

‘Ik heb drie vaste grappen. De eerste gaat over de ‘joods-christelijke traditie’ die in Nederland zou bestaan. Nederlandse Joden gebruiken deze term nooit. Mijn grap luidt: had die traditie soms een time-out tussen 1940 en 1945? De tweede gaat over mijn vrouw. Haar ouders werden allebei geboren in Suriname en emigreerden in de jaren zeventig naar Nederland. Wanneer mensen vragen waarom ik nog nooit een Hollandse vriendin heb gehad, antwoord ik altijd: “Bij mijn vrouw weet ik tenminste zeker dat haar familie niet fout was in de oorlog.”

De derde grap gaat over het Nederlands. Mijn moeder kwam op haar twintigste uit New York naar Nederland. Haar moeder werd geboren in Egypte en haar vader in Tel Aviv, in een land dat Palestina heette. Van mijn vaders kant: zijn Joodse familie emigreerde ooit van Oost-Europa naar Amsterdam. Zijn moeder, mijn oma, is het enige Hollandse element in mijn familie. Voor de grap vraag ik wel eens aan andere Joden: “Waarom spreken wij eigenlijk Nederlands met elkaar?”

Ik ken geen Nederlandse Jood die niet een soortgelijke familiegeschiedenis heeft. Overal waar we kwamen, werden we verjaagd en uitgemoord, inclusief in Nederland. Dit is toevallig het land waar wij of onze ouders werden geboren, verder is er niets Nederlands aan ons. Over deze drie witzen kun je zeggen dat ze niet zo grappig zijn. Ze zijn misschien ook niet grappig bedoeld. Misschien vertel ik ze om duidelijk te maken hoe groot de afstand is die Nederlandse Joden voelen naar Hollanders.

Discriminatie
Een mooie Joodse traditie is het: de toestand is zo treurig dat we er maar beter grappen over kunnen maken. Helaas bestaan er ook situaties waar je geen grap meer over kunt bedenken.
Zo’n situatie overkwam mij vorig jaar op 26 oktober. In het Verzetsmuseum gaf ik die avond de jaarlijkse Anton de Kom-lezing . De eerste acht jaar had ze een andere naam, sinds 2007 heet ze naar Anton de Kom. De lezing wordt georganiseerd door voormalig verzetskrant Trouw en een museum ter nagedachtenis aan het verzet tegen de Duitse bezetter tijdens de Tweede Wereldoorlog. De Kom was een prominente verzetsman.

De lezing gaat over discriminatie en intolerantie. Daar heb ik boeken over geschreven, zowel romans als non-fictie. Daarnaast komt het onderwerp veel ter sprake in de interviewserie over afkomst die ik schrijf voor de Volkskrant. O ja, en ik ben Joods. Ik vond het een logische combinatie, ik en het Verzetsmuseum Amsterdam.

Voorafgaand aan de lezing gaf de directrice me er een rondleiding. Een groot deel van de tentoonstelling gaat over Amsterdam tijdens de oorlog, de stad waar ik mijn hele leven heb gewoond. Uit deze stad werden veruit de meeste Nederlandse Joden gedeporteerd, 80.000 Joodse Amsterdammers kwamen niet meer terug na de oorlog, het blijft een onvoorstelbaar hoog aantal.

Met steeds meer ongemak liep ik door het museum, tot ik terechtkwam bij een grote foto van een familie die leek op de mijne. De foto van hen was op straat gemaakt, kort voor ze werden gedeporteerd naar een concentratiekamp. De ouders leken op mijn ouders en het jongetje zag er net zo uit als ik op die leeftijd. Als ik een paar jaar eerder was geboren, had ik dat jongetje kunnen zijn.

Waarom stonden de tranen in mijn ogen bij deze foto? Niet alleen vanwege het leed van de oorlog. Ik geloof dat het ook iets te maken had met de schaduw die over de lezing was komen te hangen. Voor het begin van de rondleiding waren we genoodzaakt te overleggen over de vraag: op welk moment komt de politie in actie bij protesten? Hoe was het zo ver gekomen dat er politiebewaking nodig was wanneer iemand zoals ik een lezing gaf in het Verzetsmuseum?

Agressie
Het begon drie weken eerder met een Facebook-post van filmer Sunny Bergman, met wie ik tot dat moment min of meer bevriend was. Ze schreef: “Even een ding: ik lees dat Robert Vuijsje de Anton de Kom-lezing gaat geven. Nu ben ik groot voorstander van voortschrijdend inzicht. Zo spreekt Vuijsje zich tegenwoordig ook uit tegen racisme en uitsluiting en maakt hij vaak mooie portretten voor de Volkskrant waarbinnen deze thema’s veelvuldig aan de orde komen. Maar was de organisatie van deze lezing zich er niet van bewust in hoeverre het boek ‘Alleen maar nette mensen’ heeft bijgedragen aan stereotypering van zwarte vrouwen? Het soort onderdrukking waar Anton de Kom zich juist tegen verzette?”

Bergmans bericht leverde duizenden reacties op. Voor wie het heeft gemist: waar ging de discussie eigenlijk over? Tien jaar geleden, tijdens het schrijven van mijn debuutroman ‘Alleen maar nette mensen’, viel me iets op. Ik ging vaak uit en had een voorkeur voor grote zwarte vrouwen. Als ik daarover vertelde aan mijn Hollandse vrienden reageerden ze ontsteld. Ze vroegen of ik een grap maakte, het kon toch niet waar zijn dat ik zulke vrouwen mooi vond?

Die reactie vond ik zo wonderlijk dat ik besloot: een van de verhaallijnen in mijn boek gaat hierover. Net zoals in de rest van de roman ging ik hierbij over de top. Ik beschreef een zwart vrouwelijk personage met de rondste billen en de grootste borsten die je je maar kunt voorstellen. Zodat ik daarna kon beschrijven hoe ontsteld ze in het deftige Amsterdam-Zuid reageerden toen de jonge Joodse hoofdrolspeler thuiskwam met deze dame uit Amsterdam Zuidoost.

Als het personage daarna anders is geïnterpreteerd dan ik het bedoelde, vind ik dat spijtig. Maar om mij die interpretatie te verwijten, vind ik net zo onzinnig als de beschuldiging tegen Sunny Bergman: jouw documentaires wekken zoveel agressie op dat ze juist aanzetten tot racisme.

In Nederland bestaat een groep mensen die zichzelf ‘antiracisten’ noemen. Net zoals aan de extreme rechterzijde is aan de extreme linkerkant een geheel eigen kijk ontstaan. Beide groepen zijn ervan overtuigd dat hun blik op ons land de enig juiste is. Iedereen die ook maar een beetje afwijkt van hun evangelie is automatisch de vijand. Het heeft kenmerken van een sekte. Sunny Bergman was niet de enige, door de jaren heen hebben meer antiracisten me bestraffend toegesproken over wat ik schreef.

Bergman noemde het voortschrijdend inzicht. Daarvan is geen sprake. De manier waarop ik me nu uitspreek tegen racisme en uitsluiting komt voort uit dezelfde gedachten als waarmee ik die roman schreef. Waar de discussie over de Anton de Kom-lezing in werkelijkheid over ging: de ene vorm van antiracisme wordt door deze sekte wel goedgekeurd en de andere niet.

Een satirische roman waarin de boodschap tussen de regels door luid en duidelijk te lezen is: niet toegestaan. Als schrijver ervan hoorde ik automatisch bij het vijandelijke kamp. Me uitspreken tegen Zwarte Piet en een interviewserie maken waarin Nederlanders vertellen over hun afkomst: wel toegestaan, dus ineens hoorde ik bij de club.

Obsessieve belangstelling
En dan is er nog iets. Op Radio 1 ging ik in debat met Mitchell Esajas, een aan de Universiteit van Amsterdam verbonden ‘antiracist’ die op de website van zijn groep New Urban Collective een heel epistel had geschreven over waarom ik de Anton de Kom-lezing niet mocht geven.

Een paar weken eerder had schrijfster Simone van Saarloos zich teruggetrokken als interviewer bij het Nederlandse bezoek van de Nigeriaans-Amerikaanse schrijfster Chimamanda Ngozi Adichie. Esajas vond dat ik me, net als Van Saarloos, moest terugtrekken. Ik probeerde hem uit te leggen dat een blonde vrouw die een Afrikaanse schrijfster interviewt een andere combinatie is dan een Joodse schrijver die een lezing geeft in het Verzetsmuseum.

Stomverbaasd keek hij me aan. In zijn wereld bestond er geen enkel verschil tussen mij en Simone van Saarloos. We waren allebei wit. Ik probeerde hem uit te leggen dat ik woon in een land waar iedereen met mijn afkomst werd gedeporteerd, 25 jaar voor mijn geboorte. Het is een van de contradicties in de antiracismebeweging: een obsessieve belangstelling voor de ene vorm van racisme en de historische context ervan en een desinteresse in een andere vorm van racisme die zo ver gaat dat niet eens wordt erkend dat in Nederland een rijke geschiedenis bestaat van antisemitisme.

De gevolgen van de slavernij zijn nog steeds overal aanwezig in de Nederlandse maatschappij, maar hoe Joden 75 jaar geleden massaal uit dit land werden afgevoerd naar vernietigingskampen – van het sentiment dat daartoe kon leiden is zogenaamd niets meer te merken. Esajas legde uiteraard wel weer de link tussen Joden en de Nederlandse slavernij. Dit is een van de andere contradicties bij antiracisten: ze eisen verdieping en empathie op voor het verhaal van de eigen groep, maar brengen geen enkele interesse op voor het verhaal van de ander. Net als de meeste Nederlandse Joden hoor ik bij de Asjkenazim, met een Oost-Europese herkomst.

Voor zover Joden mochten deelnemen aan de slavenhandel, waren zij Sefardisch (Iberisch). In de tijd van de slavernij werden mijn voorouders, net zoals die van de meeste Nederlandse Joden, door pogroms uit Oost-Europa verdreven en uitgemoord. Zij waren nergens in de buurt van slavenhandel

Islamofobie en anti-creools
Een terechte vraag: wat is de betekenis van deze particuliere verhalen?
Ik ben niet de enige Nederlandse Jood die de laatste jaren met verbazing constateert: verhip, wij zijn wit geworden – maar dan zonder veel van de voordelen die daar bij horen. In grote delen van Amsterdam, de stad waar de meesten van ons wonen, kunnen wij niet met keppeltjes over straat lopen. We kunnen geen mezoeza naast onze voordeur hangen of, als we dat al zouden willen, een Israëlische vlag uit ons raam hangen.

Wij kunnen niet met elkaar samenkomen in een synagoge, of op andere plaatsen, zonder dat er zware bewaking voor de deur staat. Amper 75 jaar geleden werden onze ouders en grootouders vanuit Nederland op de trein gezet naar vernietigingskampen. Maar wij zijn kennelijk ineens wit geworden. Moeten we nu vereerd zijn? Nee. In deze context is ‘wit’ een scheldwoord. Want (anti)racisme kent in Nederland nog maar twee smaken: islamofobie en anti-creools.

Van de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog zijn Joden op wonderbaarlijke wijze binnen een paar jaar veranderd naar niet alleen reguliere witte Hollanders, wij zijn zelfs daders geworden, racisten die één op één worden verbonden aan het regeringsbeleid van Israël. Een beleid waar velen van ons niet eens achter staan.

Over twee weken is het 4 mei. Dat er discussie zou bestaan over de betekenis van de herdenking op die dag: vijftien jaar geleden was het ondenkbaar. In 2017 is het vanzelfsprekend dat 4 mei wordt ontjoodst. Decennialang is dit een herdenking geweest met een duidelijke historische aanleiding en nu wordt het steeds een stukje breder getrokken: van oorlogen in het algemeen naar wat – al het onrecht uit de wereldgeschiedenis?

Solidariteit
Hoe sterk ze onderling ook van elkaar verschillen, alle andere Nederlandse minderheden voelen een vorm van solidariteit. Ze weten van elkaar: wij zijn geen kaaskop, tata, bakra – of welke benaming ze ook hanteren voor de autochtone Hollander.

Als Joden horen wij niet bij de meerderheid, maar we worden ook niet meer erkend als een minderheid. Je zou denken dat het voor antiracisten een speerpunt was: een herdenking van de grootste racistische moordpartij uit de recente vaderlandse geschiedenis. Helaas is dit niet het geval.

Niet alleen aan zelfbenoemde antiracisten, ook aan de rest van Nederland zou ik willen vragen: ik weet dat we niet (meer) met veel zijn, maar mogen wij de herdenking op 4 mei behouden?’

In 2008 debuteerde journalist Robert Vuijsje (1970) met ‘Alleen maar nette mensen’, over een Joodse jongen op zoek naar een ‘intellectuele negerin’. Hij won er de Gouden Uil en de Inktaap mee.

Lees hier de Anton de Kom-lezing terug die Robert Vuijsje vorig jaar uitsprak: Nederland verandert, en dus de Dodenherdenking ook? Dit essay verscheen eerder in dagblad Trouw.

Categorie:

Home » Columns en opinie » Gastcolumns en blogs » ‘Joden zijn daders geworden’ – Robert Vuijsje