Lucifer in een vat met risjes – column Natasha Gerson

Natasha Gerson (foto: S. De Jong)

De waarschuwing ‘geen risjes maken’, die lag vroegere generaties in de mond bestorven. Voor de naoorlogse generatie was het korte metten maken met dat soort bangelijke begrippen als ‘basishouding’ een ‘noodzakelijke emancipatiestap’. Het was een onderdeel van het afschudden van de ‘galut-mentaliteit’ waarmee de rug gerecht werd en het onvoorwaardelijke recht op bestaan onderstreept werd.

Uitstekend gelukt, de vermaning ‘geen risjes maken’ is totaal verdampt uit het gemeenschappelijke gevoelsgoed. Heel af en toe is dat toch een beetje jammer. Het was niet gezond geweest als zo’n sentiment nog steeds de dienst zou uitmaken in het uiten en ontplooien van alledag. Maar ergens is een kind met het badwater weggegooid. De maning tot een diplomatieke houding waar het telt, je soms in je gedrag hernemen wanneer dat verstandig is, is in collectief Joods belang.

De waarschuwing is natuurlijk niet zomaar ontstaan. Het begrip ‘bubbel’ stamt uit het internettijdperk, maar de betekenis – ‘collectief gedeformeerd raken ten aanzien van die dingen die gramschap en wrevel opwekken (redelijk of onredelijk) bij de buitenwereld’ – is van alle tijden. Rare tijden, zoals nu tijdens een pandemie (historisch bezien altijd gevaarlijke tijden voor Joden) verscherpen de onderlinge verhoudingen tussen groepen en wordt het vergrootglas op tonedeaf-uitingen gelegd.

Restitutie
Neem de NS-kwestie. Sinds het begin van de coronacrisis in maart kost het de NS, het huidige bedrijf, vele miljoenen overeind te blijven. De werknemers moeten doorbetaald terwijl er nagenoeg niets binnenkomt. Treinen moesten maandenlang slechts voor de vitale beroepen blijven rijden, maar dat leverde natuurlijk vrijwel niets op. En er was vanwege de gesloten kiosken en het uitblijven toeristen geen secundaire omzet. Nog steeds blijven de inkomsten heel mager en zijn de ongedekte kosten (maatregelen, handhaving) astronomisch. De NS is geen KLM. Elke NS-werknemer, en trouwens ook iedere spoorgebruiker, weet dat er ongekende bezuinigingen, ontslagen en prijsverhogingen aan zitten te komen.

In mei dacht ik al (niet dat ik zo naïef ben dat ik echt dacht dat dit echt zou gebeuren) het volgende: zou het niet geweldig zijn als het idee zou ontstaan tot een prachtige statement. Iets als: Salo Muller – de Sjoa-overlevende die in zijn eentje de strijd aan ging met NS voor restitutie – heeft nagenoeg eigenhandig een schitterende overwinning bereikt. Zijn strijd om erkenning en bijbehorende compensatie is gewonnen. Voor de directe nabestaanden is, nog onder normale omstandigheden, compensatie terzijde gelegd.Kortom: hoewel we als Joods Nederland nog bezig waren met een ronde voor collectieve gelden betaald door NS, houden we dat nu voor gezien. In het landsbelang, zegt maar. Dat doen we omdat wij ook Nederlanders zijn, omdat we met zijn allen door deze crisis moeten komen, omdat we ook een hart hebben voor de huidige NS en het openbaar vervoer voor de toekomst. Ook al vanuit het besef dat zo’n gebaar van ons veel meer zou oplossen dan hulpverlening en educatie betaald uit een nieuw te creëren collectief fonds. Chique was dat geweest, een bron van trots. Wat een respect en krediet had dat de Joodse gemeenschap opgeleverd. Maar vanzelfsprekend gebeurde het tegenovergestelde.

Ontzet, verbijsterd, gekwetst
De organisaties, het CJO voorop, lieten zich niets gelegen aan de realiteit van het moment. Immers, toen bleek dat NS de collectieve kwestie uit de weg wilde hebben – Roger Boxtel had nogal wat anders aan zijn hoofd –  met nog een paar miljoen aan de gangbare herdenkingscentra, werd daarop gereageerd met de gebruikelijke superlatieven. Men was weer eens ontzet, verbijsterd, pijnlijk gekwetst en zo meer. Daarover werd weer gepolemiseerd. Dat gebeurde het liefst in de reguliere media, waar ingewijden, laat staan algemene lezers er al snel geen touw meer aan vast konden knopen. Die lezers konden hun eigen conclusies trekken, waarvan ‘Wat de NS ook doet, het is toch nooit goed genoeg’, nog de mildste was. Er was, kort gezegd, een lucifer in een sluimerend vat risjes geworpen.

Zo verscheen er op 29 juni een opiniestuk in Het Parool, nota bene op dezelfde dag dat NS de eerste 2.700 ontslagen aankondigde. De kop was ontleend aan één zin in het tamelijk hermetische pleidooi en luidde: ‘NS, stop nu toch eens met calculeren’.

Ai. Auw!

Nu denk ik dat de auteur dit niet zelf boven zijn stuk heeft gezet, want daar hebben krantenredacties koppenmakers voor, en misschien lag het stuk al even op de plank. Maar de redactie van Het Parool deed wat redacties moeten doen en maakte er met deze terechte kop en vileine timing een puik stukje clickbait van. Realiseert de auteur zich inmiddels dat het stuk niets deed voor de goede zaak en dat de krant hem hoogstwaarschijnlijk helemaal niet welwillend is geweest met de publicatie ervan? Of is hem dat inzicht bespaard gebleven omdat eenieder hem op de rug sloeg en vanuit gemakzuchtige kadaver-disciplinaire gewoonte zei: ‘Nou, pittig stuk hoor, chapeau’?

Mocht er nog een gesprek plaatsvinden tussen de Joodse organisaties en de NS, dan wil ik wil de deelnemers een stukje cultuurgoed, een brokje oude traditie, meegeven: ‘Geen risjes maken!’

Logo Maror.

Deze column is mede mogelijk gemaakt door Stichting Maror.

Categorie: | |

Home » Nieuws » Lucifer in een vat met risjes – column Natasha Gerson