‘Op de Joodse begraafplaats ligt familie van mij’

Meijers (beeld: FB)
Meijers (beeld: FB)

‘Sinds twaalf jaar hebben we een tweede huisje in de buurt van Lochem, een monter stadje in de Achterhoek. Wekelijkse inkopen bij Jumbo en Bakker Bart, boeken bij Boekhandel Lovink, waar de verkopers tijd hebben (nemen) om met de klant een praatje over literatuur te maken. Hier ontmoet ik soms de plaatselijke – landelijk bekende – auteur van superkorte verhalen A. L. Snijders, die onder meer columns voor de VPRO-gids schrijft. Langs het riviertje de Berkel is een sjoeltje waar interessante activiteiten worden ontplooid, van Klezmer tot exposities. Ik denk dat er in Lochem geen Joden meer wonen, laat staan dat er sjoeldiensten worden gehouden  Op de Joodse begraafplaats ligt familie van mij.

Er woont in elk geval één antisemiet in Lochem. De man reageerde héél fout op mijn (wekelijkse) column in dagblad de Stentor, toen ik het ooit opnam voor steenmarters in Borculo. Hij stuurde de redactie verschillende brieven, druipend van Jodenhaat. Hierbij een deel van mijn ‘haatopwekkende’ column:  ‘Enige tijd geleden las ik over dierenproblematiek in Borculo. Dat leuke stadje, waar mijn grootouders vandaan komen, heeft last van steenmarters. Althans enkele bewoners uit een nieuwbouwwijkje aan de rand van een natuurgebied. Om wanhopig te worden. Lekker doorzonwoninkje, voordelige hypotheek, rustige buurt, riant uitzicht, verkeersdrempels, parkeerplek naast de deur en sociale controle. Melden zich plotsklaps dieren die iets willen. Mensvijandig ongerief dat doet alsof dit hún wijkje is. Jawel.
Een dier dat een mensenterritorium binnendringt – hoewel het uiteraard andersom is – en er godbetert over peinst (inwonend) buurman te worden, da’s illegaal. Oprotten dus naar je eigen land … Sorry, ik bedoel oprotten naar een plekje ver van hier. Dacht per ongeluk even aan een andere karaktertrek die veel mensen ontsiert  Enfin. Als wordt besloten het leefgebied van dieren te annexeren moet men zich realiseren dat veel soorten afhankelijk van ons zijn geworden en amper kunnen overleven zonder de door hun zo gevreesde mens. Die paradoxabele symbiose is voor dieren vaak de laatste strohalm …’ Is dit wellicht een typerend Joods geluid? 

Maar we hebben ook vrienden in Lochem, waarvan één ons attendeerde op de dennenboom in onze tuin, die begroeid is met klimop. De diepgroene klimop-guirlande meanderde sierlijk om de boom. Onze boom. Onze klimop. Wij vonden dat mooi. Lochemse vriend niet. “Wegdoen, want dat ding doet de den op den duur de das om,” allitereerde hij. Hij overtuigde ons. Wat dacht die groene gluiperd, zomaar onze boom wurgen? No way! Ik wist wat me te doen stond: de snoeischaar.

Toen pas zag ik hun nest. Te laat. En werd zonder enige terughoudendheid door twee wespen in het hoofd gestoken. De gotspe. Ik verging van de pijn, brulde iets onaardigs over het Opperwezen. Eega kwam toegesneld. “Au, au, auwww, ik ben gestoken, ben gvd twee keer gestoken.” En improviseerde een sterfscène – dé manier om eega bij mijn leed te betrekken. Ze vroeg pijnlijk onbezorgd: “Was het een bij of een wesp? Hommels steken trouwens ook. Soms. Wist je dat? Wat was het?”

Op dat moment ontdekte ik het verschil tussen grootstad en platteland. Pijn en schrik hadden filosoof van mij gemaakt. De nieuwbakken filosoof peinsde: “Stel, ik kom in Amsterdam thuis en gil dat ik ben gestoken.” Eega had dan teruggegild: “Door wie?”
Laat dat even tot je doordringen: Door Wie! Op het platteland luidt bij zo’n situatie de vraag: “Wat heeft je gestoken?” Wát!
Eega las ongevraagd voor dat de Vespa – in tegenstelling tot de Apis mellifica en Bombus – een gladde angel heeft, die meerdere keren gebruikt kan worden. Wel twaalf maal!
“Zal ik er jodiumzalf op doen, jongen?”

Categorie:

Home » Columns en opinie » ‘Op de Joodse begraafplaats ligt familie van mij’