Bizar plan van het NIK – column Brigitte Wielheesen

Foto van Brigitte Wielheesen.

‘Iemand die ik zeer waardeer is Bart Wallet, de historicus aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. In mijn ogen de specialist op het gebied van de Joodse geschiedenis in Nederland in al zijn facetten. Reden om hem uit te nodigen om te komen spreken tijdens  het veertigjarig jubileumfeest van opperrabbijn Jacobs, die plaatsvond eind augustus 2015 in het Gelderse Oosterbeek. Keppeltje op voor deze rabbijn die blijft doorstrijden voor het welzijn van Joods Nederland.

Bart nam de eer met twee handen aan om te spreken voor al deze Joodse nesjommes die in grote getallen uit alle hoeken van het land waren gekomen om de opperrabbijn te danken voor zijn levenswerk. Bart gaf een zeer interessante lezing over Joods Nederland met alle intriges door de eeuwen heen, geïllustreerd door een powerpoint presentatie, waardoor we een beeld kregen hoe Joods Nederland eruit zag voor en na de duistere dagen van 1940-1945. We leerden dat de bron van de koele houding tussen de killes Nijmegen en Arnhem uit jaloezie is ontstaan toen de Joodse gemeente Arnhem zich NIHS (Nederlands-Israëlietische Hoofdsynagoge) mocht noemen en Nijmegen niet. Ook leerden we dat diegenen die de Sjoa hadden overleefd zich vestigden in Amsterdam, waar je als je maar dicht op elkaar ging zitten nog een Joods leven kon hebben, zonder al te veel inspanning. Of mensen probeerden Palestina te bereiken of mensen keerden terug naar bijna niets; een gedecimeerde Joodse gemeente, elders in het land. Bart kon natuurlijk alles feitelijk onderbouwen.

Mediene met weinigen herbouwd
Ik hoop dat ik Bart Wallet dan ook niet tekort doe met mijn analyse over het naoorlogse Joods Nederland, gebaseerd op wat ik ooit heb gelezen. Ik las in een van de werken van J.Presser dat minimaal twintig procent van de Joden in het vooroorlogse Nederland heel ver stond van de Joodse tradities. Deze informatie gebruik ik voor mijn onderstaande eigen analyse met als voorbeeld Leeuwarden, maar dat kan net zo goed een andere Joodse gemeente zijn.

Leeuwarden telde achthonderd Joden in 1939 en honderd Joden in 1946, inclusief diegenen die volledig geassimileerd waren. Hoeveel personen van die honderd naar Palestina of naar Amsterdam zijn vertrokken, weet ik niet. Wat ik wel weet, is dat diegenen die bleven met man en macht hebben gewerkt aan de opbouw van hun ooit zo bloeiende gemeente. Soms kregen zij hulp van hen die uiteindelijk moesten inzien dat assimilatie je achtergrond niet kan verloochenen. Maar er waren natuurlijk ook overlevenden, die juist door de Sjoa afstand namen van hun Joodse tradities. Ik noem ze de personen die nog jaren ondergedoken hebben gezeten.

Waar het om gaat, is dat een handjevol Joden de Joodse gemeenten in de ressorten Rotterdam, Den Haag en Utrecht weer moesten opbouwen. Iedere halachische Jood telt, en dat is nu het mooie van deze gemeenten. Het maakt niet uit wat je beroep is of je jaarsalaris, of je er volgens de laatste mode bij loopt, of je ook wel lid bent van het bestuur. Niemand wordt sociaal-economisch bevoorrecht. Iedereen draagt op zijn manier een steentje bij. Vrijwillig wel te verstaan! Bestuurders als Zaddoks, Groen, Heijmans en vele anderen hebben zich het schompes gewerkt ten behoeve van de Joodse gemeenten in Nederland.

Ook het werk van de rabbijnen in de Mediene is van levensbelang geweest voor het voortbestaan van de door de oorlog gedecimeerde killes, zo schrijf Wallet in zijn boek “Wie niet weg is, is gezien”. Wie heeft niet gehoord van de legendarische opperrabbijn Berlinger, rabbijn Drukarch en de Rotterdamse opperrabbijn Vorst. Zij wisten de groep, die ik in bovenstaande alinea de personen in de onderduik noem te vinden, te benaderen en terug te halen; net als de kinderen en kleinkinderen van de geassimileerde Joden en gemengd gehuwden. Regelmatig hoor ik de huidige rabbijnen spreken over “toevallige” ontmoetingen met kleinkinderen van een Joodse grootmoeder in een klein gehucht ergens in den lande.

Bizar plan
Tijdens de laatste IPOR-vergadering van 29 mei jongstleden, die ik bijwoonde, presenteerde het NIK een plan voor heel Joods Nederland. Een bizar plan gemaakt door een kleine groep bevoorrechten uit Amsterdam. Het project bevat namelijk veel onduidelijkheden. Zo is er geen financiële onderbouwing aangehangen, is er geen risicoanalyse gemaakt en konden de bestuurders van het NIK geen antwoord geven op de vraag of kehillot in de nieuwe constructie kunnen blijven bestaan. Tevens konden ze niet thuis brengen waar eventuele vrijgekomen gelden uit de Mediene naartoe zouden gaan. Wat zou kunnen betekenen dat het werk van zeventig jaar opbouw van de Joodse gemeenten buiten Amsterdam op losse schroeven kan komen te staan, waardoor er onzekerheden zullen ontstaan die we als Joods Nederland niet moeten willen.

Het voorgestelde overkoepelende orgaan wil bijvoorbeeld een onvrijwillige fusie tussen de Joodse gemeenten in Arnhem en Nijmegen onder dwang aan hen opleggen. Dit doen zij dan zonder het historisch besef dat Bart Wallet tijdens het jubileum van de opperrabbijn zo duidelijk heeft benoemd. Hoe kunnen bestuurlijke mannen uit Amsterdam weten wat goed is voor de Mediene? Op 29 mei spraken de gezichten van de IPOR-bestuurders dan ook boekdelen, met name over het feit dat deze overname er bij hen lijkt te worden doorgedrukt. Met het lood in de schoenen vertrok menigeen naar huis. Het boek “Wie niet weg is, is gezien”, van Wallet zal, als het aan mij ligt, niet worden opgevolgd door een nieuw werk met de titel “Wie niet weg is, is toch weg.”‘

Categorie:

Home » Columns en opinie » Bizar plan van het NIK – column Brigitte Wielheesen