De kip en de hond (column Simon Soesan)

Simon Soesan (beeld: niw)
Simon Soesan (beeld: niw)

‘Pietsie, onze dwergpoedel van acht jaar oud, eet niet alles. In feite is ze erg kieskeurig. Gegrilde kip is eigenlijk het enige dat ze eet. En dan moet het wel opgewarmd zijn, want koud eten vertikt ze. Verwend? Welnee …

Het was vrijdag en mijn vrouw had in de gaten dat ik niet veel te doen had. We hadden die ochtend samen ergens ontbeten en besloten daarna ‘even’ naar de super te gaan. Ik schrijf ‘even’, want dat bestaat op vrijdag in Israël niet. Iedereen moet ‘even’ nog wat halen en het is absoluut gekkenwerk om op vrijdag naar de super te gaan, al is het maar ‘even’.
“Ga jij snel bij de poelier staan en haal een gegrilde kip voor Pietsie,” was mijn opdracht. Simpel toch? Niet, dus. Zeker niet op vrijdag in Israël, want de boel gaat dicht om een uur of één en wij kwamen aangesloft om elf uur. Een kleine drie miljoen man stonden in de super. Mijn vrouw zocht een karretje, want ook die raken op vrijdag op. Maar ze zag een vriendin en kreeg het karretje in enkele minuten, onder de jaloerse blikken van duizenden, die ook een karretje wilden. Ze zwaaide triomfantelijk. Met één arm wel te verstaan, want op vrijdag wordt je karretje zo van je ingepikt als je hem niet vasthoud. Zij ging haar lijstje af en ik wurmde me langzaam naar de poelier. Daar aangekomen moest ik een nummertje nemen. Anders kan Moos en alleman voordringen en dat doen wij niet in Israël …

Ik kreeg nummer 6341, geloof ik, terwijl het machientje liet zien dat klant 109 aan de beurt was. Ik had geen zin te wachten en probeerde de aandacht te krijgen van Abed, die mij wel vaker heeft geholpen. Ik probeerde eerst te springen, maar de menigte begon tegen te werken.
Maar hulp was onderweg! Ik zag Bassam en Zjieda, die vooraan tegen de toonbank gedrukt werden. Ik floot naar Bassam, die na enige pogingen mij hoorde en zag. Typisch Israëlisch gooide hij zijn hand in de lucht en draaide die heen en weer, wat in het Ivriet ‘wat mot je?’ betekent. “Kip voor Pietsie!” schreeuwde ik. Iets te luid, want de volledige menigte keerde zich om en keek boos naar mij.
“Voordringer!” werd er geschreeuwd van alle kanten. “Asociaal!” riep iemand anders. “Wacht op je beurt, smeerlap!” siste iemand achter me. “Typisch Israëlisch!” hoorde ik iemand anders zeggen. Bassam maakt een gebaar dat hij me niet had begrepen. Ik had maling aan die menigte. Vrijdag was het, en het zou zo sjabbes zijn en ons hondje had honger! “Kip voor de hond!” schreeuwde ik nogmaals.

Nu had ik me echt de menigte op mijn hals gehaald. “Hoor je die rijke vent? Kip voor z’n hond! Wat een gotspe!” hoorde ik een stem. “Mensen gaan dood van de honger hier en hij staat kip te kopen voor zijn hond, wat een mesjoggene!” zei iemand anders. Ik voelde de charrepe, maar wist dat ik niet zonder resultaat bij mijn vrouw terug kon komen. En weer had ik mazzel. Iemand praatte druk in zijn mobieltje en zijn papiertje viel. Ik zag het langzaam naar de grond dwarrelen. Ik probeerde te bukken, maar het gedrang van de menigte was teveel. Ik probeerde met mijn rechtervoet er op te gaan staan, om het zo naar me toe te schuiven, maar stapte op de sandaal van een dame voor me, die zich omdraaide en naar me knipoogde. Precies wat ik nodig had. Ik besloot te doen alsof ik nieste en boog me, luid niesend, voorover en graaide het stukje papier van de grond.
120! Wat een geluksgetal. Ik gooide mijn papiertje op de grond en deed alsof mijn neus bloedde.

Op dat moment liet het machientje 120 zien. “Ikke, ikke!!” schreeuwde de man en begon zijn nummertje te zoeken. Nonchalant liet ik de poelier mijn papiertje zien waar 120 op stond. De man voor me zocht nog steeds zijn nummer, maar hij kon me wat. Ik was op een missie van mijn vrouw en niemand zou me stoppen!
“Een gegrilde kip graag,” zei ik parmantig.
De man-zonder-nummer keek verslagen en met tranen in zijn ogen naar me. Ik vermoedde dat ook hij hier in opdracht van zijn vrouw stond en nu wel iets had uit te leggen. Mij een zorg.

“Kip is op,” zei de poelier.
“Wat?” zei ik verbaasd.
“Kip is op,” herhaalde de man.
“Ik sta hier vijf uur in de rij voor een kip en jullie zeggen me nu dat ze op zijn?” vroeg ik link. “Kip is op,” herhaalde de man en drukte op de knop, waardoor 121 aan de beurt was.
“Maar ik moet kip … voor onze hond … van mijn vrouw …” stamelde ik verslagen. Daar ging m’n sjabbes menoeche …
De man-zonder-nummer keek me gemeen lachend aan. Ons kent ons, wilde hij zeggen.
“Opstappen, je houdt iedereen tegen!” werd me toegeroepen. Bassam gebaarde me om naar hem toe te komen. Ondanks de duwende menigte lukte me dat. Zjieda keek me onderzoekend aan. “Heb je kip voor Pietsie nodig?” vroeg ze, zichzelf goed vermakend. Ik knikte moe….’

Lees de rest van deze column via deze link naar de Crescas-site.

Simon Soesan (57) woont sinds 1973 in Haifa, Israël, waar hij zijn eigen sales-en-marketing bureau had. Tegenwoordig is hij vertegenwoordiger van Keren Hayesod – United Israel Appeal in Duitsland. Soesan is bekend van columns in diverse Nederlandse bladen, zoals NRC-Handelsblad, het Reformatorisch Dagblad, Israël Actueel en het NIW. Zijn korte verhalen werden gebundeld in ‘Pita met hagelslag’ (2005) en ‘Patatje vrede’ (2007). Zijn familie en vriendschappen met Joden, Moslims en Christenen, inspireren hem bij het schrijven. Wekelijks levert hij een column aan Jonet-partner Crescas.

Categorie:

Home » Columns en opinie » De kip en de hond (column Simon Soesan)