De tas – column Boris Dittrich

Boris Dittrich

“Wat vind je ervan als we jou een nieuwe tas cadeau geven?” vroeg een collega me. “Alsjeblieft niet,” reageerde ik spontaan, het klonk verbeten. Nu draaiden mijn andere collega’s zich naar me toe. “Nou, nou,” zei een van hen, “wat een emotie. Het klinkt alsof er hier iets speelt.” Even later hoorde ik mezelf het verhaal over mijn tas vertellen, een beetje aangedikt om extra indruk op hen te maken.

Het was herfst 1994. Mijn man Jehoshua was van Amsterdam naar Tel Aviv gevlogen om zijn oude moeder te bezoeken. Kort daarvoor waren we nog samen in Israël geweest en toen had ik bij een goede vriend van Jehoshua met wie hij in het leger had gezeten, een tas gekocht. Een zwarte leren tas, die je makkelijk over je schouder kunt doen wanneer je op de fiets zit. Toen ik de tas had afgerekend bleek dat er alleen nog een showroommodel van was en daarvan was de rits kapot. “Ik bestel een nieuwe voor je,” zei de vriend uit het leger. Die vakantie was het nieuwe exemplaar er niet meer gekomen.

In oktober was Jehoshua dus alleen in Tel Aviv. Hij had afgesproken met een andere vriend van hem om bij te praten in de coffeebar om de hoek van Dizengoff, een drukke winkelstraat in het centrum van de stad. Hij stond op de bus te wachten toen zijn telefoon ging. “Het heeft lang geduurd, maar de tas die jullie besteld hebben, is er. Kom je hem halen?” Jehoshua liet de bus aan zich voorbijgaan, belde zijn vriend dat hij wat later in de coffeebar zou zijn, liep naar de showroom van zijn legervriend en haalde de tas op. Toen hij het bedrijfsverzamelgebouw verliet, klonk er een oorverdovende knal. Daarna was het stil, angstaanjagend stil tot de eerste sirenes begonnen te loeien. Algauw klonk een kakofonie van geluid van alle kanten. Op straat stonden mensen stil en keken elkaar bedrukt aan. Een oude man hield een transistor aan zijn oor en riep tegen niemand in het bijzonder: “Bij Dizengoff dit keer.”

Jehoshua haastte zich te voet. De politie had straten voor het autoverkeer afgezet, er reed geen bus meer. Her en der stonden auto’s aan de kant geparkeerd, het portier open, de chauffeur ernaast, opgewonden armgebaren. Bij Dizengoff aangekomen zag Jehoshua in de verte de zwaailichten van de ambulances en politieauto’s. “Doorlopen, doorlopen,” riepen agenten naar de mensen die waren toegestroomd om te kijken wat er was gebeurd. Jehoshua liep door naar het strand en vandaar terug naar het zijstraatje even voorbij Ben Yehudastreet, waar de coffeebar was gevestigd. De band van de tas sneed in zijn schouder, maar hij merkte het niet.

Zijn vriend zat verdwaasd aan een tafeltje te roeren in zijn cappuchino. “Shuki!” riep hij naar Jehoshua – het was de bijnaam die hij in het leger had gekregen. Hij sprong op. Verder was de coffeeshop leeg. De eigenares stond even verderop achter het roodwitte lint dat over de weg was gespannen. Boven de bar stond de televisie aan. Op het nieuws vertelde de journalist dat een zelfmoordterrorist een zware bom had laten ontploffen in de bus die vol met passagiers vlakbij de Agam-fontein over de Dizengoffstraat reed.  

“Ik durfde je niet te bellen,” zei de vriend met trillende stem, terwijl Jehoshua een stoel naast hem aanschoof. Die dag bleek dat er 22 mensen waren omgekomen, de zelfmoordterrorist incluis. Een van de slachtoffers was de Nederlandse student fysiotherapie Reinier Verbiest, 25 jaar, die de pech had de straat over te steken, toen de bus ontplofte.

Mijn collega’s keken naar de tas, waarvan de bovenkant er gehavend uitzag. Het dunne laagje nepleer was er in de loop van de jaren vanafgescheurd. De tas maakte een haveloze indruk. Ik begreep de gedachte wel om hem te vervangen.

“Deze tas heeft veel meegemaakt, dood en verderf, maar ook geluk gebracht,” zei ik plechtstatig en we gingen over tot de orde van de dag.

Lees ook:
Jacob Israël de Haan – column Boris Dittrich

‘In Jeruzalem was ik op een dag in augustus op een missie. Voor het begin daarvan neem ik u mee naar Amsterdam. Naar de Westermarkt. ‘Naar vriendschap zulk een mateloos verlangen’. Het is een dichtregel op het homomonument van Jacob Israël de Haan. Ik was gegrepen door de emotie in de dichtregel en begon thuis te lezen over De Haan. Hij was schrijver, dichter, journalist, jurist en zionist. Wat een fascinerend leven!..’

Logo Maror.

Deze column is mede mogelijk gemaakt door Stichting Maror.

Categorie: |

Home » Nieuws » De tas – column Boris Dittrich