De voetballerij moet eens ballen tonen – column Bart Vink
Je kunt schrijven over grote misstanden in de wereld. Onrecht dat bijvoorbeeld Jezidi’s of Oeigoeren wordt aangedaan. Of Afghaanse en Iraanse vrouwen. Afghaanse tolken en andere helpers van de geallieerde landen die na twintig jaar loyale inzet en hulp ineens aan hun lot werden overgelaten. Vooral dat kreeg veel aandacht de afgelopen dagen, al ging het daarbij meer over de positie van Nederlandse ministers dan over de ellende van Afghanen of de rol van Nederland daarbij. Tegen die achtergrond oogt veel ander nieuws misschien als ‘klein bier’. Maar het vergelijken van leed en onrecht om vast te stellen of iets erg is, helpt niet. Het doet ook niemand recht. Niet de benadeelde ouders in de kindertoeslagaffaire. Niet de voor ‘homo’, ‘hoer’, ‘kakkerlak’ of ‘Jood’ uitgescholden burgers. Of de voetbalsupporters die tegenstanders over en weer kwetsen met hun zangkoren en hetzelfde kwetsende taalgebruik. Onaanvaardbaar, maar kennelijk nog steeds bij te veel mensen ‘bon ton’.
Het onsportieve gedrag van sporters zelf die met en tegen ieder land willen spelen, inclusief China, Iran, Syrië, maar niet tegen Israël, is ook zo’n terugkerend punt. Ze komen niet opdagen, puur en alleen omdat ze het bestaan van de Joodse staat niet willen accepteren. Dat de Verenigde Naties daartoe al ruim 75 jaar geleden besloten, maakt ze niets uit. Dat sporters daar niets mee te maken hebben en ze de competitie en de sport benadelen ook niet. Natuurlijk is dit van een andere orde dan het eerder genoemde geweld. Maar onsportief en discriminerend is het wel. Als judoka’s of zwemmers uit bijvoorbeeld Noord-Afrikaanse landen, Iran of Maleisië zich daaraan schuldig maken, staat daar dan ook tegenwoordig een straf op zagen we afgelopen week.
Toch miste ik de ophef en grote woorden die er vast en zeker wel zouden zijn geweest als het niet om Israëli maar om bijvoorbeeld Nederlanders, Britten of Fransen was gegaan. Terwijl de geschiedenis juist maakt dat extra ophef op zijn plaats zou zijn als het om de Joodse staat gaat. Maar goed, de straf aan de Algerijnse judoka en zijn coach zijn een goede stap. Al is er waarschijnlijk meer nodig. Ondanks de inzet op verschillende plekken in het nationale en internationale voetbal gericht op de fans, is bij voetballers en hun clubs een dergelijk besef namelijk nog altijd niet doorgedrongen. Niet internationaal en niet in Nederland.
Een paar jaar terug werkte bijvoorbeeld de Arnhemse club Vitesse een trainingsstage af in een van de Golfstaten. De club nam toen al haar spelers mee, maar liet haar Israëlische selectiespeler alleen achter in Nederland. Samen uit, samen thuis gold dus niet voor hem. Hij mocht niet eens mee. Omdat hij een Israëliër was. Het gedrag van het Rotterdamse Feyenoord en haar Iraanse voetballer deed daar de afgelopen week sterk aan denken. Dit keer weigerde de club haar basisspeler mee te nemen voor een officiële wedstrijd in Israël (tegen Maccabi Haifa) en werd aangekondigd dat hij ook bij de terugwedstrijd in Rotterdam afwezig zou zijn. Hij is niet geblesseerd of geschorst, maar weigert te spelen tegen een ploeg vanwege het feit dat die Israëlisch is. Deze discriminatie wordt niet bestraft, maar goedgepraat. Door zijn club en door anderen. Het Iraanse regime zou hem straffen en hij zou niet meer voor het Iraanse nationale team zal worden opgeroepen.
Zoals de internationale judobond en de zwembond niet langer buigt voor dit soort discriminatie, zou ook de internationale voetbalbond maatregelen moeten nemen. En om te beginnen zouden Feyenoord en de KNVB hier in Nederland een keer ballen moeten tonen. Landen en spelers die dit soort discriminatie uitdragen en promoten, zouden ook in het voetbal moeten worden bestraft. Met alle aandacht die er tegenwoordig in de samenleving is om achterstelling, uitsluiting en discriminatie tegen te gaan, is het ook hiervoor de hoogste tijd!
Lees ook:
Serious business – column Bart Vink
‘Brood, wijn, avocado’s, dadels, melk, eieren… Boodschappen doen in de supermarkt is eigenlijk niet anders dan anders… Toch voel ik mij nog steeds een beetje opgelaten. Ik draag mijn mondkapje, loop met mijn mandje of wagentje door de winkel en ontwijk de blikken van anderen… Maar moet het kapje eigenlijk nog op? En het extra schoonmaken van handen bij het binnengaan van de winkel? Grappen maken tegen onbekenden is er al langer niet meer bij…’
Deze column is mede mogelijk gemaakt door Stichting Maror.
Waardeert u dit artikel?
Doneer hier dan een klein bedrag. Jonet.nl is een journalistiek platform dat zonder giften niet kan bestaan. Wij danken u bij voorbaat.
Wil je meer informatie of een hoger bedrag doneren? Ga naar jonet.nl/doneren