Eduard Jacobs – column Awraham Meijers

Awraham Meijers
Facebook

Enkele goede vrienden – jawel, ik heb er nog een paar – en wijze familieleden (was wel effe zoeken) stelde ik afgelopen maand de vraag of zij weten wie de grondlegger van het Nederlandse cabaret was. De negen door mij bevraagden wisten het niet. De reacties liepen uiteen van: “Sorry, kweenie”, tot: “Ik denk Cabaret Li La Lo – Toch?” Max Tailleur? Toon Hermans of Wim Sonneveld? Adelheid Roosen? Johan Kruijff? Heintje Davids? “Da’s die ijdele mijnheer met z’n uil van Minerva – Toch?” grapte een linksige vriendin. “Natuurlijk Maarten van Rossem, zeker weten”, stelde een bevriende geinponem.

De Amsterdamse Pijp
Wat jammer toch dat mijn vraag niet positief beantwoord kon worden, want de ‘uitvinding’ van het cabaret is net zo belangrijk als die van de gloeilamp. Jawel. Aanleiding voor mijn vraag was vanwege de omstandigheid dat ik onlangs op de Albert Cuypmarkt was en besloot via de daaraan evenwijdig lopende Quellijnstraat terug richting huis te wandelen. Aan hem, Eduard Jacobs is zijn naam, moest ik denken toen ik daar slenterde, in die sobere straat in de Amsterdamse Pijp. Er zullen maar weinig mensen zijn die weten dat hij de vader van het Nederlands cabaret is: Eduard Jacobs (Amsterdam 2 april 1868 † Amsterdam 6 december 1914) wordt terecht beschouwd als Nederlands eerste cabaretier.

Vincent van Gogh en Picasso
Voordat het echter zover was begon hij, zoals veel Amsterdamse Joden destijds, zijn werkend leven als diamantbewerker. Uitzonderlijk was dat Jacobs op feestavonden voor collega’s optrad als ‘Muzikale diamantbewerker’. Die optredens, waarbij hij zichzelf op de piano begeleide, waren kennelijk zo succesvol dat hij op 22-jarige leeftijd besloot de diamanten te laten voor wat ze waren en op de bonnefooi naar Parijs te gaan – culturele hoofdstad van de wereld. In die tijd, anno 1890, was een dergelijke reis geen sinecure; Parijs lag zo ongeveer aan de andere kant van de wereld. Toen.

Doel van die onderneming was om daar, in La ville lumière, zijn geluk als pianeur te zoeken. Een goede gedachte, want binnen korte tijd kwam hij in vaudevilletheaters als het roemruchte Le Chat Noir met stamgasten in contact als de schrijvers Émile Zola, Guy de Maupassant, Georges Rodenbach en Léon Bloy. En chansonnier Aristide Bruant. Van hem bestaat een beroemde poster met een felrode sjaal, een steendruk door stamgast Henri Toulouse Lautrec.

Andere stamgasten waren – ach, misschien heb je wel eens van ze gehoord: Vincent van Gogh, Auguste Renoir, Pablo Picasso, Claude Monet, Amedeo Modigliani en Théophile Steinlein – de laatste is bekend door de poster die hij voor Le Chat Noir maakte. Erik Satie speelde er op de piano.
Terwijl ik dit schrijf, moet ik onwillekeurig aan ‘Midnight in Paris’ denken, een speelfilm van Woody Allen uit 2011. In deze schitterende romantische komedie draven enkele van deze beroemde kunstenaars en schrijvers ook op, maar dat zijn allicht acteurs uit onze tijd.

Nina met de mooie dijen
Eduard Jacobs heeft de grootheden van La Belle Epoque gekend, zal wellicht glaasjes absint – favoriete drank van Vincent van Gogh – met ze hebben gedronken. Hij frequenteerde dus regelmatig Le Chat Noir, maar vertoefde ook graag in de befaamde Moulin Rouge, waar de cancan werd gedanst door meiden in oelala-kostuums, met van boven vrijwel niets en van onderen ruischend kant. Dé grote sensatie in le Moulin was ‘Mademoiselle Nina met de mooie dijen’. Sakkerju!

Stel je voor de Moulin Rouge, waar artiesten optraden als Jane Avril, La Goulue (de gulzige) en Mistinquett, die ook een succesvol optreden in het Kurhaus in Scheveningen had. Even een terzijde roddeltje: Zij had gepassioneerde liefdesaffaires, zoals dat wordt genoemd, met een Indiase prins, koning Alfons XIII van Spanje, en de toekomstige koning Eduard VII van Groot-Brittannië. Nog een leuk weetje: Mistinquetts prachtbenen waren verzekerd voor het fabelachtige bedrag van 500.000 frank.

Terug naar Amsterdam
Te midden van al die beroemdheden, de inspirerende etablissementen en theaters, lukte het Eduard Jacobs om in 1890 enige tijd op te treden als begeleidend pianist van Aristide Bruant, beroemd chansonnier en (tekst)schrijver – dan moet je wel van goeden huize zijn.  Toch besluit hij om terug te gaan naar ‘zijn Amsterdam.

Terug in Nederland (1894) werkte Jacobs als een soort impresario – contactman heette dat in die tijd – voor Franse artiesten. Van 1895 tot 1903 trad hij op als pianist/zanger van felrealistische liederen in de sjofele nachtgelegenheid ‘Het Wapen van Habsburg’ – ook wel ‘De Kuil’ genoemd – in de Quellijnstraat 64.
Zijn optreden was geïnspireerd door de manier waarop Aristide Bruant zijn voordrachten hield. Jacobs’ repertoire bestond aanvankelijk uit vertaalde chansons. Kenmerkend voor hem was dat hij in het gribusachtige souterrain van ‘Het Wapen van Habsburg’ de piano staande bespeelde, terwijl hij zijn liedjes zong.

Limonadehoertjes
Nu moet je cabaret-achtige optredens aan het begin van de vorige eeuw eigenlijk zien als niet meer dan een praatje over de actualiteit van dat moment, met een liedje tussendoor. Jacobs deed dit echter met cabareteske satire en bijtende spot, waarbij hij inspeelde op actuele gebeurtenissen, zoals in het lied ‘Brief van het laatste Amsterdamsche trampaard’. Omdat begin 1904 de paardentramlijnen zijn vervangen door elektrische, werden de paarden overbodig – hun lot was niet gunstig .
Bij voorkeur zong hij echter over het wel en wee van (Chinese) prostituees op de Zeedijk en de Oudezijds Voor- en Achterburgwal, de zogenoemde Limonadehoertjes, en de schrijnende armoede onder de arbeiders en hun rechteloosheid binnen de samenleving.

Doordat het publiek de teksten, die voor die tijd behoorlijk recht voor zijn raap waren, steeds meer ging waarderen, werd Jacobs redelijk succesvol. Hij componeerde een groot aantal liedjes waarvan ook opnames op de grammofoonplaat werden gezet. Hij was naast de dichter/zanger Koos Speenhoff – bekend door de ironische smartlap: ‘Brief van een moeder aan haar zoon’ een van de eerste Nederlandse kleinkunstenaars die op lakplaat werd opgenomen. Sommige van die opnames zijn o.a. op YouTube te beluisteren.

Tegenwerking van de regering
Jacobs’ sociaalkritisch cabaret werd door de regering onder leiding van de conservatieve Anti Revolutionair (ARP) premier Theo de Meester, steeds meer tegengewerkt, waardoor hij zich gedwongen voelde zich voornamelijk op het populaire amusement te richten. In 1912 ging Jacobs met een gemêleerd gezelschap artiesten op tournee naar Nederlandsch-Indië. Maar Jacobs had een zwakke gezondheid en hij kwam lichamelijk totaal gesloopt terug van de overigens succesvolle tournee. Hij herstelde amper en stierf twee jaar later (1914) uitgeput en opgebrand op 46-jarige leeftijd.

Het oeuvre van Eduard Jacobs heeft een tijd voortgeleefd in het toenmalige Jordaancabaret. Onder andere Mimi Kok: ‘Op de Ruysdaelkade’, Tante Leen: ‘Die goeie oude moeder’ En de hit van vader en dochter Willy en Willeke Alberti: ‘Liefde alleen’ hadden liedjes van Eduard Jacobs op hun repertoire.

Het ooit zo roemruchte pand aan de Quellijnstraat, waar Eduard Jacobs zijn eerste successen vierde en de geboorte plaatsvond van het eerste cabaret op Neerlands bodem is in 1980 door brand verwoest nadat een bom, die een student daar aan het fabriceren was, te vroeg explodeerde. Of de student het heeft overleefd is mij althans niet bekend.

Lees ook:
Doe mij nog maar zo’n oudhollandsche oliebol – column Awraham Meijers

‘De wat oudere journalist heeft zich moeizaam uit bed geworsteld. Erg moeizaam. De fysieke soepelheid uit z’n jeugd heeft hem voorgoed verlaten, dat wordt dagelijks duidelijker. Het sixpack van ooit is nu een weerbarstig tonnetje rond de navel. Als hij vroeger naar een meisje keek, lachte ze hem toe…’

Logo Maror.

Deze column is mede mogelijk gemaakt door Stichting Maror.

Categorie: |

Home » Nieuws » Eduard Jacobs – column Awraham Meijers