Een (eigen-)wijs volk – column Chantal Suissa-Runne

Chantal Suissa-Runne
Chantal Suissa-Runne

Het is een warme julidag en ik lig in een safari-tent op een camping in de Ardèche een boek te lezen. Eindelijk zomervakantie na dit bevreemdende coronajaar. Aan mijn linkerhand een wand bedekt met plaatjes van olifanten in een Afrikaanse savanne, om me heen het getsjirp van krekels. De kinderen spelen met vriendinnetjes in een riviertje, maar ik ben aan de Nieuwe Achtergracht en in het Gooi. In de oude Jodenhoek, een onderduikvilla en op alle plekken in Amsterdam die ik zelf zo goed ken.

Ik lees ’t Hooge Nest van Roxane van Iperen. Het is lang geleden dat ik een boek over de Tweede Wereldoorlog las. Als jong meisje las ik alles over de oorlog wat de Dolderse bibliotheek me te bieden had. Om de stilte van mijn familie op te vullen met verhalen. Om het te begrijpen. Maar is het wel mogelijk dit Grote Leed echt te begrijpen? Net als Primo Levi vroeg ik me zo vaak af: “Is dit een mens?” Daar het mijn eigen familiegeschiedenis betreft is het een mentaal doodvermoeiende exercitie. Compassie is een constructieve eigenschap, maar diepe empathie vreet aan je. Toch vond ik dat het weer eens tijd werd. Bovendien was ik oprecht benieuwd naar dit boek over het Joods verzet. Alleen had ik vooraf geen idee dat de hoofdpersonen in dezelfde straat opgroeiden als mijn opa, dezelfde verzetsactiviteiten als hij ontplooiden, van de onderduikers tot aan de valse persoonsbewijzen… en dat de passages in Westerbork, Auschwitz en Bergen-Belsen het exacte traject van mijn oma zouden volgen.

Het waren schizofrene dagen. Dagen waarop ik genoot van de Franse zon, de wijngaarden, de koele rivier en de spelende kinderen en het tegelijkertijd oorlog in mijn hoofd was. Op een dag lag ik op een stretcher en las net een hele heftige passage. “Mama, kom je met ons mee naar het zwembad?”, vrolijk springende kinderen om me heen. Nee, sorry mama ligt even naast oma in Bergen-Belsen…, antwoordde ik in mijn hoofd.

“Ik lag op een bankje in Belsen en dacht maar steeds, als ik maar niet sterf op de verjaardag van een van de kinderen,” zei mijn oma toen Alzheimer haar al in zijn greep had. Ik was toen een paar jaar ouder dan mijn oudste dochter nu. In de oorlog, voor de oorlog, na de oorlog. Ik kan er wel klaar mee zijn met die stomme oorlog, al ben ik dan tweede en derde generatie. De vraag is of die oorlog ooit klaar is met mij. Op de meest bizarre momenten popt hij op in mijn hoofd. Toen mijn kinderen peuters waren keek ik eens naar ze en dacht, die blonde kleine zou ik prima kunnen laten onderduiken, maar waar laat ik die oudste, die eruit ziet als een kruising tussen prinses Yasmin uit Aladdin en Anne Frank? Om me vervolgens dood te schrikken van mijn eigen bizarre gedachten.

Goed en kwaad
’t Hooge Nest volgt meer dan andere oorlogsboeken mijn eigen familiegeschiedenis. Er is een goede Duitser, die voor de oorlog met een Joods meisje trouwde en in het verzet ging. Er zijn Joodse verzetsstrijders, die zelf onderduikers hebben, er is verraad, gevangenschap in het hoofdkantoor van de SD, een tocht door dezelfde kampen en de hoofdpersonen woonden zelfs in dezelfde straat in Amsterdam als mijn familie. Toch best confronterend. Tegelijkertijd heeft deze geschiedenis een waanzinnig licht geworpen op het idee van goed en kwaad en alles wat ertussen zit. Van hoe de omstandigheden van de ene een held maken en van de ander een lafaard of zelfs een verrader. Een licht op het belang van onze keuzes, het belang van compassie en het idee dat afstand en onverschilligheid onze grootste vijanden zijn.

Na het boek uitgelezen te hebben kwam ik weer langzaam tot mezelf. Ik waardeerde de nabijheid van mijn familie, de vrolijke ogen van de kinderen, de warme zon op mijn gezicht en de vrijheid te gaan en staan waar ik wilde des te meer.

Ik moet bekennen dat ik zelf vaak oorlogsmoe ben. Dit heeft meerdere redenen. Ten eerste vind ik het soms lastig tot een gemeenschap te behoren die van herdenking naar herdenking leeft. Het collectieve trauma van de Nederlands-Joodse gemeenschap is zeer begrijpelijk en ik ben er in zekere zin zelf onderdeel van. Ik vind namelijk wel dat we moeten blijven herdenken. Een andere reden is dat mensen Joden bijna altijd associëren met de oorlog en antisemitisme. Vervolgens volgt op plaats twee het Palestijns-Israëlisch conflict. Dat vind ik jammer en ik erger me er niet zelden aan.

We hebben als volksdeel toch ook noemenswaardige bijdragen geleverd aan de wetenschap, kunst, cultuur, democratie en mensenrechten? Wie weet dat Aletta Jacobs Joods was? En wat had Wibaut gemoeten zonder Monne de Miranda? Wie kan ontkennen dat Abraham Tuschinski ons de mooiste bioscoop van Nederland naliet? Wie denkt er tijdens deze pandemie aan oud directeur infectieziekten van het RIVM Roel Coutinho of aan Rosanne Hertzberger van mijn generatie? Uw achturige werkdag en eigenlijk het hele concept vakbond heeft u te danken aan Henri Polak en zijn ANDB, de Algemene Nederlandse Diamantbewerkers Bond, de voorloper van de huidige FNV. Marc Chagall is sinds de recente serie op tv ook weer ongekend populair en wie psychologie zegt, denkt toch al snel aan Freud.

In de voorlinies
Wat minder mensen weten is dat Joden, helaas ervaringsdeskundigen op het gebied van discriminatie, altijd in de voorlinies liepen van de  strijd tegen uitsluiting, racisme en discriminatie. Rabbi Abraham Heschel liep zij aan zij met dr. Martin Luther King in de Mars van Selma en beide mannen beïnvloedden elkaar voortdurend in diepe vriendschap en waardering.

Dat brengt me bij Black Lives Matter. Een belangrijke beweging, die ik ondersteun, maar die naast positief helaas soms ook negatief in het nieuws is. Mede wegens het idee van sommigen dat Joden een speciaal soort wit privilege zouden bezitten en een veel grotere rol krijgen toegedicht in het onderdrukken en uitbuiten van de zwarte medemens dan de werkelijkheid recht doet. Voor degenen die hun geschiedenis niet kennen verwijs ik graag naar de, gelukkig, disproportioneel grote Joodse bijdrage aan de witte medestanders van de civil rights movent. Ik ben daar trots op en zie in de Joodse gemeenschap juist medestanders.

Aan het hoofd van de diversiteitsafdeling van de gemeente Amsterdam stond de afgelopen jaren een Joodse vrouw, Maria Cuartas. Zelf afkomstig uit Curaçao met een groot hart en een enorme drive om de stad zo inclusief en rechtvaardig mogelijk te maken voor al haar inwoners, moslim, Joods, christen, hindoe, seculier, van origine afkomstig uit alle hoeken van de aarde. Zij plaveide de weg richting een nog op te richten nationaal slavernij-museum. Kortom, we zijn zoveel meer dan de Tweede Wereldoorlog en het Palestijns-Israëlisch conflict. Sterker nog, zonder haar kleine, maar gemotiveerde Joodse gemeenschap zou Nederland niet het Nederland zijn zoals we dat nu kennen.

Mijn conclusie is dat de oorlog mij waarschijnlijk nooit zal verlaten. Het echte privilege dat mij in mijn ogen ten deel valt is, dat ik op hele sterke schouders mag staan. Schouders van Joodse voorouders die het ondenkbare overleefden en zouden willen dat ik omzag naar vluchtelingen, dak- en thuislozen en de anderen minderheden in ons land. Dat ik nooit zou zwijgen in het aangezicht van onrecht en dat het een voorrecht is deel uit te maken van zo’n (eigen-)wijs volk.

Logo Maror.

Deze column is mede mogelijk gemaakt door Stichting Maror.

Categorie: |

Home » Columns en opinie » Een (eigen-)wijs volk – column Chantal Suissa-Runne