Elly Vleeschhouwer-Blocq: ‘Heb gewoon geluk gehad’

Elly Vleeschhouwer-Blocq bij de boekpresentatie (beeld: F. De Wind)

Elly Vleeschhouwer-Blocq overleefde als meisje dankzij haar man en Philips acht concentratiekampen. En praatte er nooit meer over. Tot journaliste, opiniemaakster en advocate Femmetje de Wind haar ongelooflijke verhaal opschreef in haar nieuwe boek Hij noemde me Elly.

“Nou, wat wil je weten?” Ze klinkt stevig en vastberaden. We zitten aan haar ronde eettafel in de zonnige woonkamer van haar jaren zeventig-woning in Amsterdam-Buitenveldert. In de voorkamer staat een leren tweezitsbank, een lage boekenkast en een sta-op-fauteuil. Een keur aan fotolijstjes is uitgestald op het dressoir achter me: kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen.

Elly Vleeschhouwer-Blocq is bijna honderd, maar ze woont nog op zichzelf. Naar buiten gaan is niet gemakkelijk, maar binnen heeft ze haar eigen wereld. Tussen ons liggen twee vuistdikke romans die ze geleend heeft van een vriendin. Ze leest ze doorgaans binnen een paar dagen uit, maar de laatste tijd gaat het iets trager. Ze heeft een longontsteking gehad en waar de meeste mensen van 99 zich overgeven aan ‘the old men’s best friend’ zit Elly er weer piekfijn bij. “Gewoon geluk gehad,” zegt ze, “net als in de oorlog.” 

Elly werd in 1924 geboren als Esther Blocq. Ze groeide op in een warm gezin in Amsterdam, samen met haar vier broers en twee zussen. Zelf was ze het nakomertje. “Moeder noemde mij haar cadeautje omdat ik op 5 december geboren ben.” Dat de familie Joods was, was een gegeven. “Voor de oorlog waren er zoveel Joodse families in Amsterdam. Bij ons thuis werd er niet veel aan het Jodendom gedaan. Het enige wat ik me herinner was dat moeder met Pesach matzes kocht.” Ze kijkt omhoog en schudt haar hoofd. “De dag dat mijn vader onze sterren moest ophalen, ben ik in verzet gekomen. Ik zei hem dat ik die gele lap niet ging dragen. Mijn vader antwoordde: ‘Schaam je je soms om Joods te zijn?’ Maar daar ging het me niet om. Ik wilde gewoon niet apart gezet worden. We waren toch gewoon Nederlanders, gewoon mensen?”

In 1940, het jaar dat de oorlog uitbrak, werd Elly stapelverliefd op Wim. Ze ontmoette hem via een vriendinnetje. Ze had nog helemaal geen interesse in jongens, naar Wim maakte haar het hof. “Wim was anders, hij was heel bijzonder. Daar kon niemand aan tippen.”

Na een halfjaar kregen ze officieel verkering en in 1942 vroeg hij haar ten huwelijk. Veel te jong, vonden Elly’s ouders. Maar Wim had een goede reden: als ze op transport moesten, konden ze als getrouwd stel bij elkaar blijven. Elly’s ouders gingen overstag en na het huwelijk trok Elly bij Wims ouders in. “Eigenlijk mochten Joden niet meer verhuizen zonder toestemming. Gelukkig had Wim op dat moment een baantje bij de Joodse Raad, waar hij verantwoordelijk was voor de afdeling verhuizingen.”

Sperre

Wim had door zijn werk voor de Joodse Raad een Sperre in zijn persoonsbewijs, waardoor hij vrijgesteld was van transport. Ook Elly had een Sperre. Ze waande zich daardoor relatief veilig, maar op de avond van 14 januari 1943 stond de Grüne Polizei voor hun deur. “Toen ze me kwamen halen, liet ik mijn Sperre zien, maar die bleek niets meer waard. Ik weet nog goed dat ik wanhopig naar Wim keek en dacht: nu moeten we elkaar toch loslaten.” Maar wanneer Elly afscheid wil nemen van haar man, zegt hij resoluut: “Ik ga met je mee.”

Ze werden midden in de nacht naar Kamp Vught gebracht. “Toen we er aankwamen bleek dat er helemaal niet op ons gerekend was. Er waren barakken en stapelbedden, maar er zat nog geen glas in de ramen en er waren geen matrassen, dekens of kussens. Het was er ijskoud.” Elly vertelt dat ze in het kamp meteen gescheiden werd van Wim. Die avond sliep ze tegen een wildvreemde vrouw aan in de hoop het een beetje warm te krijgen. “Ik was ook verdrietig omdat ik geen afscheid had kunnen nemen van mijn ouders. Mijn ouders waren alles voor me. Maar ik dacht: ik kom er wel doorheen, straks is de oorlog voorbij en dan zie ik mijn ouders weer terug.” Het liep anders.

Elly zag haar ouders een paar maanden later terug nadat zij ook naar Kamp Vught werden overgebracht. “Ik vond het natuurlijk heerlijk om moeder weer in mijn armen te sluiten, maar ik was ook bezorgd, ik wilde haar beschermen.” Elly zag meer familieleden terug in Kamp Vught, maar allen moesten na een tijdje ook weer op transport, eerst naar Westerbork en daarna naar de vernietigingskampen in Polen. Ook Elly’s ouders moesten vertrekken uit Vught. Het afscheid was hartverscheurend. “Toen dacht ik wel: wat gaan ze met hen doen? Ook mijn twee kleine neefjes werden weggevoerd, die konden toch niet gaan werken in Polen? Maar ik had nog steeds niet echt in de gaten hoe ernstig het was. Ik kon me dat gewoon niet voorstellen, wie bedenkt zoiets?”

Meekomen

In november 1943 werd ook Elly op transport gesteld. Vlak voordat de trein uit Vught vertrok, werd ze uit de rij geplukt door een SS’er. Ze moest meekomen. “Later bleek dat Wim, die een baantje had op de Schreibstube [op het administratiekantoor van de SS in het kamp] en in die hoedanigheid veel contact had met de kampcommandant, tegen zijn baas had gezegd: ‘Als Elly weg moet, ga ik ook’.” De commandant had kennelijk geen zin om iemand anders te zoeken voor dat baantje, of hij had gewoon een goede dag. Hoe dan ook: hij besloot haar van het transport af te halen. Ze had geluk. Daarna werden Elly en Wim ingedeeld bij het Philips-Kommando, een commando dat een cruciale rol heeft gespeeld in het redden van Joodse levens tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Elektronicaconcern Philips stond sinds het begin van de Tweede Wereldoorlog onder toezicht van de Duitsers en moest producten maken voor de Duitse oorlogsindustrie. Daardoor waren de Philips-fabrieken in Eindhoven, waar radio’s en transformatoren werden gefabriceerd, een belangrijk doelwit voor de geallieerden. Toen de Philips-fabrieken in december 1942 werden getroffen door een bombardement, kwamen honderdveertig burgers om het leven en duizenden Philips-werknemers verloren hun baan.

Na het bombardement kreeg Frits Philips het dwingende ‘verzoek’ van de Duitsers om een industriële werkplaats te openen in Kamp Vught. Een groot dilemma voor de directeur van Philips: ermee instemmen betekende dat hij de dreigende tewerkstelling van zijn personeel in Duitsland kon voorkomen, maar ook dat hij onschuldige gevangenen dwangarbeid moest laten verrichten. Uiteindelijk ging Frits Philips akkoord met het openen van een Philips werkplaats in kamp Vught. Elly: “Wat er later ook over de rol van Philips is gezegd: ze hebben in ieder geval mijn leven gered. Het was niet zo zwart-wit. Ik maakte producten voor de Duitse oorlogsindustrie, maar ik redde daardoor wel mijn leven.” 

Erin getrapt

Aanvankelijk werden alleen Philips-medewerkers en gevangen verzetsstrijders tewerkgesteld in het Philips-Kommando. Dat veranderde toen Bram de Wit, gevangene en technisch leider van de werkplaats, een list bedacht om Joodse vrouwen te redden van transport. Hij begreep dat de Duitsers gevoelig waren voor de rassenleer en wist ze ervan te overtuigen dat alleen Joodse vrouwen geschikt waren voor het vervaardigen van de P400 radiobuizen – een essentieel onderdeel voor het besturingssysteem van V2-raketten – omdat zij met hun dunne, lange vingertjes zouden beschikken over een zeker ‘fingerspitzengefühl.

De Duitsers trapten erin: Honderden Joodse vrouwen uit kamp Vught werden daarop ingedeeld bij het Philips-Kommando en hoefden niet op transport. De omstandigheden in de Philips-werkplaats waren relatief veilig: gevangenen hadden voldoende te eten en doordat de Philips-medewerkers ’s avonds gewoon naar huis gingen, werden er nogal eens brieven en illegale kranten het kamp in gesmokkeld.

Maar de bescherming van Philips bleek niet oneindig houdbaar. In de nacht van 2 op 3 juni 1944 zette kampcommandant Hans Hüttig alle 496 Joodse Philips-gevangenen op een trein naar Auschwitz. Pas de volgende ochtend ontdekte de Philips-leiding dat ‘hun Joden’ waren gedeporteerd. Ook Elly zat in die trein, samen met haar kampvriendin Janny. Of Wim ook in de trein zat, wist Elly op dat moment niet. Vier dagen deden ze erover om in Auschwitz te komen. In de veewagon was het snikheet, ze kregen nauwelijks te eten of te drinken en de angst groeide. 

Toen ze in Auschwitz arriveerden, gebeurde er iets vreemds. Het Philips-Kommando werd niet ‘geselecteerd’, een eufemisme voor mensen naar de gaskamers sturen. “Weer had ik geluk,” zegt Elly nu bijna triomfantelijk. Hoe het precies gegaan is, is tot de dag van vandaag onbekend, maar kennelijk had iemand uit de hoogste regionen bij Philips de SS in Berlijn ervan overtuigd dat dit transport ‘de beste vakarbeiders van Philips’ bevatte en dat hen niets aangedaan mocht worden. Wonder boven wonder werd er naar Philips geluisterd.

Acht weken Auschwitz

Terwijl Elly op het perron van Auschwitz in afwachting was van haar lot, hoorde ze plots de stem van Wim. “Dag Elly,” schalde het over het hele perron. Elly keek op, maar zag haar man niet. “Dag Wim,” mompelde ze zacht. Hoewel zijn stem haar hart verwarmde, wist Elly niet of ze blij moest zijn met het feit dat hij ook hier was. Auschwitz, dat begreep ze toen ze de grote aswolken uit de hoge schoorstenen zag komen, was de absolute hel op aarde. 

Bijna acht weken verbleef Elly in Auschwitz. “Ik wist toen dat ik mijn ouders, broers, zusters, neefjes, nichtjes en alle andere familieleden niet meer terug zou zien. Ik begreep ook wat ze met ons van plan waren. Pas toen. En de oorlog was al bijna afgelopen. Ik dacht: als ik hier ooit levend uitkom, dan kan ik alleen nog maar zwart dragen en rouwen.”

Als een van de weinigen kwam Elly kamp Auschwitz uit, nog voordat het kamp bevrijd werd. In augustus 1944 werden de Philips-vrouwen namelijk naar een ander concentratiekamp gebracht om daar voor Telefunken, een concurrent van Philips, te werken. Opnieuw maakten ze radiobuizen voor de Duitse oorlogsindustrie. “We wisten dat de oorlog niet lang meer zou duren. In de verte hoorden we de Russen als het ware naderen en de geallieerden bombardeerden steden in de omgeving.”

Maar de echte bevrijding liet nog even op zich wachten. De Duitsers sloegen op de vlucht en namen de groep Joodse Philips-vrouwen mee als krijgsgevangenen mee op een dodenmars dwars door het Reuzengebergte naar Tsjechië. Een koude, erbarmelijke tocht waar niemand op gekleed was. Velen stierven onderweg, maar Elly herinnert zich vooral de schoonheid van de omgeving. “Ik weet nog dat ik dacht: wat is het hier mooi, de stilte, de besneeuwde bergtoppen. Ja, het was koud, ik had honger en mijn ledematen bevroren, maar ik dacht ook; als dit het laatste is dat ik zie dan moet ik er toch in ieder geval van genieten.”

Terug in de jaren ’30

Waar Wim op dat moment was en of hij nog in leven was, wist Elly niet. Wel gebeurde er kort daarna een wonder: in het volgende kamp waar ze heen gebracht werden, vindt Elly haar oudste zus Leny terug. “We herkenden elkaar nauwelijks, zo dun en lelijk waren we geworden. Maar we sloten elkaar in de armen en we zeiden: ‘Wij hebben geluk gehad’.”

Acht maanden na de bevrijding vond Elly haar Wim terug in Nederland. Ze besloot nooit meer over de oorlog te praten. “Waarom zou ik? Ik wilde vooruit kijken! Tot nu.” Nu voelt ze de verantwoordelijkheid haar verhaal te delen. Ineens klinkt ze niet meer zo stevig: “Het antisemitisme laait weer op. Ik maak me zorgen over de toekomst van mijn kleinkinderen. Soms voelt het alsof ik terug ben in de jaren dertig.” Dan kijkt ze naar haar prachtige lange vingers en zegt ze bedeesd: “Ik ben nooit bang geweest, maar nu ben ik dat wel.”

Dit verhaal verscheen eerder in het Algemeen Dagblad.

Elly Vleeschhouwer-Blocq en Femmetje de Wind (beeld: F. De Wind)
Categorie: | | |

Home » Cultuur » Boeken » Elly Vleeschhouwer-Blocq: ‘Heb gewoon geluk gehad’