Jodenvet – column David Serphos

C. Kamerodski

Onlangs ging ik met mijn twaalfjarige nichtje naar De Efteling, waar ze nog nooit was geweest. Zoals u misschien weet uit eerdere columns, hebben wij samen een vlog op YouTube: Sweetiez. Daarin proberen we snoep en andere zoetigheden uit, het liefst voor ons nieuwe en onbekende lekkernijen.

We hadden ons voorgenomen om in De Efteling een opname te maken met snoep dat we daar zouden kopen. Inderdaad was er een oud-Hollands winkeltje waar vooral ouderwets snoepgoed werd verkocht. We gingen voor de enorme wijnbal en duimdrop. Eerlijk gezegd kende ik beide wel, maar zij nog niet. Wat ik echter nog niet kende, waren de op schuimblokken lijkende ongelijke witte brokken die ‘borsthoning’ bleken te heten. Ik vroeg aan de verkoopster wat het was. Tot mijn verrassing wist zij er veel over te vertellen. Ze haalde er zelfs een geplastificeerd A4-tje bij van De Efteling met de hele geschiedenis van borsthoning.

Tot mijn verrassing bleek borsthoning ook een andere naam te hebben, die op het papiertje zelfs als eerste genoemd werd, nog vóór borsthoning zelf: Jodenvet. Ik was verrast. Verkoopt De Efteling anno 2023 echt iets dat Jodenvet heet?

Jodenvet blijkt gemaakt te zijn van glucose uit maiszetmeel. Het is een bijproduct van de productie van aardappelstroop, een product waarbij ik me op zich al niets kan voorstellen. Aardappelstroop? Waar gebruikte je dat dan voor? Ik lees: “Bij de productie van aardappelstroop zette zich op de machine een zoete, witte massa af. Die massa verwijderde men na een paar dagen als het hard was geworden.” De witte brokken vonden hun weg naar de snoepwinkels.

Maar waarom Jodenvet? De vriendelijke Efteling-dame weet me te vertellen dat dat de naam was die het goedje nu eenmaal sinds jaar en dag had. Maar er waren ook andere namen voor, zoals sikkevet en bokkevet en kattensnauw. En borsthoning dus. Maar hoezo die naam Jodenvet? Was de producent een Jood? Of had het op de één of andere manier een denigrerende herkomst?

De Jodenkoeken hebben in de schappen van de Nederlandse supermarkten plaats gemaakt voor zogenaamde Odekoeken. Ook de negerzoen (tegenwoordig: chocozoen) is er niet meer noch de moorkop. Jood, neger en moor worden vandaag-de-dag beschouwd als denigrerende termen. Ik weet dat veel mensen boos op me zullen worden, maar ikzelf heb geen moeite met deze woorden. Ik vind Jood al sowieso een prima woord en ook neger is voor mij geen scheldwoord, laat staan moor. Het probleem zit hem in hoe je het gebruikt.

Het moment dat je voor één van deze woorden een ziekte plaats, zoals kanker, tering of tyfus of andere negatieve bijvoeglijke naamwoorden zoals rot, kut of vieze, krijgt het zelfstandige naamwoord een andere lading. Zodra iemand rotjood zegt, of kankerneger, kutmarokkaan of tyfusturk, verdient de spreker wat mij betreft een knoertharde vuistslag of goedgericht knietje (hoe de rechtspraak erover denkt is uiteraard een andere zaak).

Ook bepaalde negatieve termen en gezegden waar sprake is van kleinering van een bevolkingsgroep, mag van mij uit de dagelijkse spreektaal worden verbannen. Zo ben ik niet blij met woorden als Jodenfooi, of brillejood of het gezegde: twee Joden weten wat een fiets kost. Het maakt de Jood minderwaardig. Hetzelfde geld mutatis mutandis voor andere bevolkingsgroepen die taalkundig negatief aan bod komen.

Maar laten we ervoor waken het woord Jood niet een negatief woord te maken. Het beschrijft een volk, een religie, een bevolkingsgroep, Zonder verdere bijbetekenis. Ik ben een trotse Jood. Als iemand mij een Jood wil noemen, dan heb ik daar niets op tegen. Ik werd ook nooit warm of koud van Jodenkoeken en net zo min van de Jodenhaas (ook wel diamanthaas genoemd) die in veel slagerijen te koop is als alternatief voor de ossenhaas. 

En wat dan te denken van Jodenvet? Ik ben er nog niet uit. In De Efteling vindt men in elk geval dat dit snoepgoed onder die naam mag worden verkocht. Ik ben wel benieuwd wat de taalpolitie daarvan vindt. 

Foto: D. Serphos

Lees ook:
De opperchazzan en zijn opa de rabbijn – column David Serphos

‘Het afgelopen weekend kwam ik voor een korte vakantie naar Nederland. Samen met mijn vrienden David Simon en Coen Abram mag ik al behoorlijk wat jaren het Chanoeka Concert in het Koninklijk Concertgebouw organiseren. En als je achter de schermen van alles voorbereidt, dan wil je bij de uitvoering ook aanwezig zijn. De KLM besloot mijn vlucht van zaterdagavond vanuit Curaçao naar Amsterdam met 24 uur te vertragen en dat zou betekenen dat ik pas op de dag van het concert zou aankomen…’

Logo Maror.

Deze column is mede mogelijk gemaakt door Stichting Maror.

Categorie: | |

Home » Nieuws » Jodenvet – column David Serphos