Joodse boer – column Marcel Möring

Marcel Möring
Marcel Möring

‘Sinds ik hier woon, ver weg in een bos in het noorden, denk ik vaak aan de eerste joodse boer die ik tegenkwam. Hij was in de zeventig, rijzig en leek op de onderduikvader van mijn moeder. Ik ben zijn naam vergeten, maar in gedachten noem ik hem Ari. Hij dreef een sinaasappelfarm in een moshav en toen we in een truck naar zijn boomgaard reden, zei hij dat het pistool in het handschoenenvakje lag. Voor het geval dat. Ik en een pistool. Dat is alsof je een vegetariër vraagt of hij de kip even wil slachten.
Meer nog dan door dat wapen was ik gefascineerd door het idee van “een Joodse boer”. In mijn wereld zijn joden kooplieden, dokters, schrijvers, noem maar op. Mensen van het hoofd. Kennis, was mij geleerd, is het ultieme streven en werken met de “kopf” de beloning daarvan. Het meest pregnante advies dat mijn moeder mij ooit gaf (behalve de aanbeveling om altijd gepoetste schoenen te dragen) betrof de (God bewaar ons!) mogelijkheid dat ik aangevallen zou worden: “Bescherm je hoofd!” Een arm kun je missen. Een been? Wat is een been? Maar het hoofd…

Inmiddels heeft mijn moeder Alzheimer en zingt ze een tikkeltje besmuikt oud-Hollandse liedjes mee op de wekelijkse meezingmidddag in het verzorgingstehuis. Ik was er pas geleden per ongeluk bij en zat te wachten tot de vooroorlogse klassieker voorbij kwam die ooit “Kleine Jodenjongen” was, maar in de uitvoering van Manke Nelis “Kleine jodeljongen” heette en de top veertig bereikte. Maar nee. Het bleef bij “Ik heb mijn wagen volgeladen” en “Daar bij die molen”. Omdat ik nogal overweldigd was door dertig zingende Alzheimerpatiënten weet ik nog steeds niet wat bij gindse oude molen aan de hand was.

Geen Joodse boeren waar ik nu woon. Waarschijnlijk zelfs nauwelijks Joden. Toen ik tegenover mijn bovenbuurman een grapje maakte over het adelijke buiten waarin wij onze appartementen huren en dat ze de Jood natuurlijk weer in de kelder hebben gestopt, werd het ongemakkelijk stil. Die stilte werd doorbroken toen een in Staphorster klederdracht gestoken vrouw naar buiten kwam. Dat bleek de schoonmaakster te zijn. Het is te makkelijk om de situatie surrealistisch te noemen, al was het maar omdat dit de werkelijkheid is. Maar een heel andere dan die waarin ik tot voor kort leefde.

Toch ik ben niet alleen. Afgelopen week reed ik het belendende dorp binnen en zag ik voor het eerst een zwarte jongen met rastavlechten. Hij was de eerste niet-witte mens die ik hier in een maand tijd zag en ik moest me inhouden om niet het raampje te laten zakken en te roepen: “He, vriend! Jij en ik!”
Maar toen besefte ik dat hij niet zou snappen wat ik bedoelde en ik voor hem waarschijnlijk net zo’n kaaskop zou zijn als al die anderen.

Het is verwarrend. Ik verwacht dat mijn integratie nog een hele tijd zal duren.’

Categorie:

Home » Columns en opinie » Archief Oud-columnisten » Joodse boer – column Marcel Möring