Oppervlakkige Hannah Arendt-biografie blijft hangen in bewondering – boekrecensie

Spectrum

Weinig anderen belichaamden de twintigste eeuw meer dan Hannah Arendt (1909-1975). Niet alleen was ze als Duits-Joodse vrouw getuige en slachtoffer van de gruwelen van de nazi’s, in haar politiek filosofische werk verkende ze de grote vragen van wat Eric Hobsbawm de ‘Age of Extremes’ noemde: het vraagstuk van het georganiseerde kwaad in de politiek, van het totalitarisme, én de plek van Joden in een hun vijandige wereld. Het zoeken naar antwoorden deed ze op met een associatieve, eigenzinnige en soms provocerende manier. Inmiddels heeft ze een vaste plek in de canon van de politieke filosofie gekregen. De afgelopen jaren maakt ze bovendien eens een popularisering door. Zo piekte de verkoop van haar The Origins of Totalitarianism na de verkiezing van Donald Trump in 2016.

Bewieroking
Het voordeel van haar popularisering is dat ze als denker die nog veel te zeggen heeft, door meer mensen wordt gelezen. Het nadeel is dat er ook boeken verschijnen die meer weg hebben van een lofzang dan van een kritische analyse van haar leven en werk. Dat geldt ook voor het recent verschenen Hannah Arendt. Over liefde en kwaad van de Zweedse theologe en ethica Ann Heberlein, recent verschenen in het Nederlands met als ondertitel: ‘de biografie’. Die toevoeging is teveel het goede. Niet alleen is het daar niet volledig genoeg voor, bovenal is het boek te zeer een bewieroking van ‘Hannah’, zoals Heberlein haar hoofdpersoon steevast noemt. De algehele toon getuigt niet van de scherpzinnigheid van een ingelezen biograaf, maar eerder van het grenzeloze enthousiasme van een bewonderaar.

Storend zijn bovendien de vele platitudes en overbodige zinnen die de vraag opwerpen of er wel een redacteur heeft meegelezen. Soms beperkt dat zich tot open deuren, zoals: ‘De politieke ontwikkeling in het Duitsland van de jaren dertig is in talloze boeken en artikelen…geanalyseerd en bediscussieerd.’ Elders is het vooral tenenkrommend sentimenteel (‘wat doet iemand die niet langer iets te hopen heeft? Die geeft op.’) of wordt het simpelweg oppervlakkig: ‘Hoe is het om in een land terecht te komen waar je nooit eerder geweest bent…Waarschijnlijk nogal frustrerend.’ En: ‘Tussen geboorte en overlijden spelen zich onze levens af.’

Onbeantwoorde vragen
Ondanks dat Heberlein ongetwijfeld veel weet van Arendt blijven bovendien veel door de auteur zelf gestelde vragen in het boeken onbeantwoord. Op de vraag waarom Arendt in Marburg theologie ging studeren volgt summier dat dat wel iets met de vader van het existentialsime, Søren Kierkegaard (1813-1855), te maken zal hebben gehad. Op de vraag over waarom Arendt een wanhopige brief van haar minnaar Martin Heidegger – de Duitse filosoof die door Heberlein steevast ‘Martin’ word genoemd – tot aan haar dood heeft bewaard, volgt nauwelijks poging tot een psychologisch gelaagd antwoord.

Ook Heidegger’s verleden als lid van de nazistische NSDAP en zijn antisemitisme –  en wat dat voor Arendt betekende – wordt slechts aangestipt. Heberlein schrijft: ‘Hoewel ze van zijn lidmaatschap van de nazistische partij af wist, heeft ze hem nooit als antisemiet beschouwd.’ Elders schetst Heberlein juist wél meer historische context  en neemt ze op de juiste momenten afstand van het leven van Arendt. Maar ook daar gaat veel van de hak op de tak en wordt de geschiedenis soms wel erg clichématig. Zo schrijft ze bijvoorbeeld over het de zomer van 1914, voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog: ‘Het was een zorgeloze tijd, vol met vertrouwen in de toekomst en met tuinfeesten.’

Politieke filosofie
Heberlein’s boek is het interessantst is ze Arendt en haar werk spiegelt aan andere filosofen en denkers. Dan komt ook uitgebreider haar politieke denken naar voren, waarvan het belangrijkste verscheen na haar vlucht naar de Verenigde Staten in 1941. Zo zet Heberlein Arendt’s ideeën over macht in Over geweld (1970) af tegen die van anderen. Volgens Arendt  heerste er van links tot rechts het idee dat geweld ‘de meest ontegenzeggelijke manifestatie van machtsuitoefening’ is. Dat was een misvatting. Geweld en macht zijn juist elkaars tegengestelden, want waar het één domineert, ontbreekt het andere. Tegen de achtergrond van de eeuw van de macht en het geweld, van twintigste eeuw waarin ze opgroeide, keerde Arendt de conventie om: ‘Geweld kan macht vernietigen, maar is totaal niet in staat om macht te creëren.’ Geweld volgt ‘wanneer de macht bedreigt wordt…’

Boeiend ook zijn de passages waarin Heberlein het proces tegen nazi-kopstuk Adolf Eichmann in 1961 beschrijft en het boek Eichmann in Jeruzalem. A report on the banality of evil (1963) dat Arendt erover zou schrijven. Het zou haar beroemd en berucht maken. Ruim voor publicatie van haar boek schrijft ze op 20 april 1961: ‘Dat hele proces is zo verdomde banaal en onbeschrijfelijk laag een weerzinwekkend.’ Eichmann, één van de hoofdverantwoordelijken voor de Sjoa, was een ‘fantasieloze bureaucraat’ (Heberlein’s woorden), die bevelen opvolgde. Het nazi-regime belichaamde het kwaad, maar in het geval van Eichmann zouden de motieven achter dat kwaad banaal zijn geweest.

Heberlein noemt de term banaliteit van het kwaad omstreden en vaak verkeerd begrepen. Misschien dat het inmiddels ironisch genoeg op zichzelf een beetje een banale term is geworden. In ieder geval leidde Arendt’s boek tot de beschuldiging dat ze ‘harteloos’ en ‘gevoelloos’ zou zijn. Dat ze ook nog eens de Joodse raden – zoals in Amsterdam – ervan beschuldigde medeverantwoordelijk te zijn voor de vernietiging van de Joden in Europa, bewoog veel vrienden ertoe zich van haar af te keren. Dat ze dat had durven suggereren vonden velen schokkend. Aan hun verwijten besteedt Heberlein wel aandacht, zoals de gedachte van filosofe Judith Shklar dat het net zo fout is om slachtoffers te idealiseren als ze iets speciaal kwalijk te nemen. Het waren doodgewone mensen die aan ‘buitengewone wreedheden’ onderworpen werden.

Ontegenzeggelijk een scherpe denker
Toch wreekt Heberlein’s bewondering voor Arendt zich ook in de passages over haar denkbeelden. De kritiek op de ‘banaliteit van het kwaad’ blijft summier, en ook elders beschermt ze vooral het vermeende gelijk van Arendt. Het is ontegenzeggelijk zo dat ze een scherpe denker was met belangrijke ideeën, maar ook ze had haar tekortkomingen. Zo laat Heberlein Arendt’s artikel over Little rock in Commentary Magazine, een verwijzing naar de negen zwarte scholieren die na een rechtszaak in 1957 naar de middelbare school Little Rock Central High in Arkansas mochten, onbesproken. In een tijd van raciale segregatie was die uitspraak een mijlpaal. Maar Arendt toonde zich sceptisch en moreel afstandelijk. Volgens haar was wetgeving om segregatie tussen zwarte en witte Amerikanen tegen te gaan gevaarlijk omdat daarmee publieke vrijheid – waar geen segregatie zou moeten gelden – zou worden verward met private vrijheid, waar de politiek niets te zoeken had. Die manier van denken betitelde historicus en journalist Rob Hartmans eens terecht als haar ‘hoogst elitaire republikanisme’. Over die afstandelijkheid, ook op andere gebieden, schrijft Heberlein niet. Hier staat de idolatrie van de biograaf volledigheid in de weg.

Voor de welwillende lezer is Hannah Arendt. Over liefde en kwaad onderhoudend en bij vlagen leerzaam, voor de kritische lezer blijft het hangen in bewondering en oppervlakkigheid. Dat Heberlein haar boek min of meer begint met: ‘Hannah Arendt is al jaren een vriendin van me’, maakt het vrijwel onmogelijk om het anders te lezen dan een apologie. Dat doet niets af aan het belang van Arendt zélf. Historicus Tony Judt schreef in zijn essay At home in this century terecht over Arendt dat ze, óndanks haar conceptuele vaagheid, óndanks het gebrek aan originaliteit in delen van haar werk, en óndanks dat ze zichzelf geregeld tegensprak, ‘she got the big things right, and for this she deserves to be remembered.’

Titel: Hannah Arendt. Over liefde en kwaad
Auteur: Ann Heberlein
Uitgeverij: Spectrum
ISBN: 9789000370658 
Prijs: 26,99 euro

Categorie: |

Home » Nieuws » Oppervlakkige Hannah Arendt-biografie blijft hangen in bewondering – boekrecensie