‘Stolpersteine, waarom dit monopolie van Demnig?’ – column David Barnouw

Barnouw
Overhetwestland

Toen ik zo’n twintig jaar geleden voor het eerst hoorden van het fenomeen Stolpersteine, leek mij dat wel iets. Een klein monument voor vermoorde Joden, die geen graf hebben en zo herinnerd worden op de plek waar ze hebben gewoond. Lokaal, kleinschalig en bedacht door een Duitse kunstenaar met schuldgevoel. Beter kan je het niet hebben, leek mij. Maar het ging wringen, want de kunstenaar Gunter Demnig wilde alles in eigen hand houden, hoewel hij het maken van de messing plaatjes kortgeleden uit handen heeft gegeven. En een paar jaar geleden zag ik hem in oud-zuid aan de gang, geassisteerd door derden. Waarom dit monopolie? Het uitzoeken van een plek en het ingraven van een Stolperstein lijkt mij geen rocket science, maar kortgeleden begreep ik dat je de Stolpersteine als een groot kunstproject moest zien.

In Amsterdam lagen vorig jaar nog maar zo’n zevenhonderd stenen, bijna allemaal  ‘nette’ buurten. In de Rapenburgerstraat zouden er zo’n duizend moeten liggen, maar er ligt er volgens mij nog geen enkele. Dat komt hoogstwaarschijnlijk omdat de vele arme Joden voor en tijdens de oorlog geen connecties buiten eigen kring hadden en wie moet er dan nu een steentje aanvragen? Klassenverschil is van alle tijden, maar dat is hier wel erg schrijnend. Van het Holocaust Namenmonument kun je van alles vinden, maar er wordt geen klassenonderscheid gemaakt.

Gezien het groot aantal vermoorde Joden lijkt het niet waarschijnlijk dat Gunter zelf het laatste steentje zal of kan leggen; een gegronde reden om het aantal leggers flink uit te breiden, lijkt mij. Maar wacht eens, ook politieke gevangenen, dienstweigeraars, homoseksuelen, Jehova’s getuigen en gehandicapten kunnen naast Joden, Sinti en Roma met een Stolperstein herdacht worden. ‘Dat kan die arme Gunter (of zijn zoon) toch helemaal niet aan’, dacht ik meelevend. Maar nu blijken Joden, die de Holocaust hebben overleefd en na de oorlog stierven, ook een steentje kunnen krijgen. Dat bleek toen in april bekend werd dat voor de in 1984 overleden Joodse musicus Weissmann een Stolperstein gelegd zou worden door (of namens) Sylvia Willink.

Deze uitbreidingen doen sterk denken aan de geschiedenis van de vierde mei; wie herdenken wij eigenlijk? Eerst waren dat ‘de Nederlandse slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog’ en dat leek voor iedereen wel duidelijk. Maar na zware druk van de zogenaamde Indië-veteranen, kwamen die ook onder de herdachten en waarom niet; Nieuw Guinea- en Korea-veteranen kwamen er ook onder te vallen. O ja, en ook de slachtoffers van vredesmissies konden meeliften. En een paar jaar geleden is het woord Nederlands in de omschrijving geschrapt, want anders zou Anne Frank niet worden herdacht op de Dam.

Geschiedenis is een levend geheel en dat geldt zeker voor herdenkingen; wie wel en wie niet?
Die 4 mei-discussies zullen wel voortduren; ik verwacht nog dit jaar enige druk van familieleden van Corona-slachtoffers om ook op 4 mei herdacht te worden en dan zullen de verkeersslachtoffers wel snel volgen.

Het beste is dat de Stolpersteine-organisatie zich gaat spiegelen aan de politiek van het Nationale 4 en 5 mei Comité en zich beperkt tot de doden. En dat zijn er meer dan genoeg.

Om het Stolpersteine-project te versnellen, zou het monopolie van de familie Demnig doorbroken dienen te worden, ook al om van het odium af te komen dat het een prima manier van levensonderhoud en oudedagsvoorziening lijkt te zijn. Helaas zit dat er niet in, omdat vanaf deze week de Nederlandse Stolpersteine in een ‘creatieve werkplaats’ in de tuin van het Goethe Instituut in Amsterdam vervaardigd gaan worden. Officiële goedkeuring dus door de culturele arm van de Duitse Bondsrepubliek in Nederland. Heeft het Goethe Instituut trouwens ontheffing gevraagd voor deze activiteit; hun tuin valt binnen de Amsterdamse keurblokken, waar behalve tuinieren maar weinig activiteiten mogen plaatsvinden.

Lees ook:
‘Het concept Stolpersteine is niet exclusief’ – gastcolumn Alexander Stukenberg

Wat beweegt mensen om te zeggen dat iemand geen Stolperstein verdient? Elke Stolperstein is uniek’, betoogt Alexander Stukenberg, directeur van de Stichting Stolpersteine, in een gastcolumn op Jonet.nl. ‘Toen ik in januari 2019 voor de stippenkaart uit 1941 in het Verzetsmuseum in Amsterdam stond en zag dat mijn straat in het zwart was gemarkeerd met slechts zes Stolpersteine, was dit het moment waarop mijn partner me aanmoedigde actief deel te nemen aan het project Stolpersteine. Ik wilde iets doen, iets bijdragen…’

Logo Maror.

Deze column is mede mogelijk gemaakt door Stichting Maror.


Categorie: |

Home » Nieuws » ‘Stolpersteine, waarom dit monopolie van Demnig?’ – column David Barnouw