‘This Can’t Be Love’ – Jazz-column Bert Vuijsje

Bert Vuijsje, foto: Jazz Magazine

‘Ze heten Stanley Gayetsky, Arthur Arshawsky of Milton Rajonsky, maar de wereld kent ze als Stan Getz, Artie Shaw en Shorty Rogers. Of ze werken gewoon onder hun eigen naam: Benny Goodman, Lou Levy, Stan Levey. Tegenwoordig zie je ook Israëlische voornamen; er bestaan zelfs twee Avishais Cohen, de een speelt bas, de ander trompet, en diens zuster Anat klarinet. Hoe dan ook, het lijdt weinig twijfel dat in de Amerikaanse jazz de Joodse musici, na de zwarten, de belangrijkste groep vormen (met de Italianen als goede derde).

In de loop der decennia zijn daarvoor allerlei verklaringen gezocht. De verwantschap tussen de Jiddische muziektraditie en de zwarte blues. De maatschappelijke en sociale discriminatie waaraan zowel zwarten als Joden in de VS blootstonden. Het buitengewone muzikale talent in de Joodse genen.

Ik durf er geen stellige uitspraken over te doen, maar ik weet wel dat het ook binnen de jazzgemeenschap lang niet allemaal etnische broederschap is. Van trompettist Wynton Marsalis, de machtige artistiek directeur van Jazz at Lincoln Center in New York, zijn een paar onaangename anti-Joodse statements bekend. In een tv-interview uit de jaren negentig verklaarde hij dat zwarte muzikanten jarenlang hebben geleden onder het feit dat de muziek-business wordt gecontroleerd door ‘people who read the Torah and stuff’. Hij sprak verder over ‘so-called white people who were Europeans, people who functioned as Negroes in European society. They came over here and said, ”We’re not the lower class of European society now, because we have these black Americans that we can dog and mess over”.’

Opmerkelijk genoeg werden Marsalis’ woorden min of meer ge-echood door de oorspronkelijk Oostenrijkse pianist Joe Zawinul. In 1992 zei hij in een interview met het blad Jazz Forum: ‘The Jewish people took away a lot of the black music and made it sound like itself. The black musician was supposed to be working in the kitchen, cleaning the dirt. That’s the Jewish system.’

Tenorsaxofonist Stan Getz vertelde, toen ik hem in 1979 interviewde, bloemrijk over zijn jeugd: ‘Waar ik vandaan kom, de East Bronx in New York, werd je als jongen óf politieagent óf je kwam terecht bij Murder Incorporated. De gangster Louis Lepke kwam bijvoorbeeld uit mijn buurt. Er waren alleen niet veel Joodse politieagenten.’

Hij liet weinig twijfel bestaan over de anti-gevoelens die hij in de loop der jaren van zwarte collega-musici had ondervonden: ‘Lots of it! Hoe beter een blanke muzikant speelt, hoe meer vijandigheid hij bij de slechte zwarte musici ontmoet.’

Toch was Getz zelf ook niet wars van een nummertje etnisch pesten toen hem dat een keer goed uitkwam. Norman Granz, de (ook al Joodse) eigenaar van het Verve-label, bedacht in oktober 1957 dat het een aardig idee voor een lp was om Stan Getz tegenover baritonsaxofonist Gerry Mulligan te zetten.

Mulligan, een van de weinige Ieren in de jazz, was onder zijn medemusici niet erg geliefd. Hij gold als arrogant, en het commerciële succes dat hij met zijn kwartet had geboekt, werd hem door menigeen misgund. Getz moet zich hebben voorgenomen om Mulligan die dag een lesje te leren. We zullen nooit weten of het toeval dan wel beleid van Norman Granz was, maar in elk geval lagen de etnische verhoudingen in de studio niet erg evenwichtig: drie Joden (Getz, pianist Lou Levy, drummer Stan Levey), één zwarte (bassist Ray Brown) en een eenzame Ier.

Het album Getz Meets Mulligan werd voor de baritonsaxofonist niet minder dan een catastrofe. Het tweede nummer dat ze opnamen was This Can’t Be Love, en de vertolking deed de titel alle eer aan. Getz liet Mulligan in zijn solo en het daarop volgende vier-om-vier-duel alle hoeken van de kamer zien, tot en met een virtuoze satire op een van Mulligans muzikale stoplappen.

In zijn wanhoop stelde de baritonsaxofonist even later voor dat ze van instrument zouden wisselen, maar dat bleek nauwelijks verschil te maken. Zo werd de stelling dat muziek verbroedert voor één keer krachtig gelogenstraft.’

Categorie:

Home » Columns en opinie » Archief Oud-columnisten » ‘This Can’t Be Love’ – Jazz-column Bert Vuijsje