Van Agt en de alibi-Jood – column Frits Barend

Frits Barend
Twitter

In mijn laatste column in het NIW schreef ik hoe oud-premier Dries van Agt in de jaren zeventig van de vorige eeuw namens het CDA politiek bedreef met de PvdA van Ed van Thijn en hoe NRC Handelsblad hem de kans gaf zijn verdraaiingen van de werkelijkheid recht te breien via een ingezonden brief. Aanleiding tot dit alles was het bezoek van Van Agt enige maanden geleden aan Van Thijn. Van Agt ontkende na dat bezoek veel, maar weersprak niet een belangrijke reden voor zijn bezoek: “Ik hecht eraan om met zo veel mogelijke Joodse mensen vriendschappelijk in het leven te staan. Dit vanwege de betichting dat ik antisemiet zou zijn.” Je hoort het Van Agt zeggen. Ik weet niet hoe het u als lezer vergaat, maar bij mij gaan de haren recht overeind staan als iemand zegt ‘dat hij eraan hecht met zoveel mogelijk Joodse mensen vriendschappelijk in het leven te staan’.

Mijn moeder waarschuwde me voor mensen die zich erop voorstonden dat ze Joden in hun vriendenkring hadden. “Dat zijn de ergsten, want zij maken het onderscheid dat wij nu juist niet maken en ook niet willen maken, het onderscheid tussen Joden en niet-Joden.” In dit genre waren er volgens mijn moeder twee soorten die ze openlijk wantrouwde. De eerste soort hecht eraan vriendschappelijk met u in het leven te staan omdat u Jood bent. De tweede soort hecht eraan vriendschappelijk met u in het leven te staan hoewel u Jood bent. Kiest u maar wie u erger vindt. Van Agt heeft nu een derde soort gecreëerd, de Nederlander die eraan hecht vriendschappelijk met Joodse mensen in het leven te staan omdat hij ervan wordt verdacht antisemiet te zijn. Mede daarom zou hij op bezoek zijn gegaan bij Ed van Thijn, zei hij in NRC. Grover kun je Van Thijn niet beledigen. Juist Van Thijn heeft Van Agt altijd verdedigd tegen beschuldigingen van antisemitisme, bij voorbeeld als hij in een adem werd genoemd met Gretta Duisenberg. Gretta kon je betrappen op ‘treife’ uitspraken, zoals met dat antwoord op de vraag hoeveel handtekeningen ze hoopte te vergaren voor een petitie tegen Israel. “Zes miljoen”, antwoordde ze lachend. Later bleef Duisenberg doodleuk volhouden dat ze bij die uitspraak nooit heeft gedacht aan het getal van zes miljoen vermoorde Joden.

Op dat soort foute opmerkingen heb je Dries, eerlijk is eerlijk, nooit kunnen betrappen. Van Agt noemt Van Thijn in NRC ‘een aardige kerel met wie ik altijd een wat gecompliceerde relatie heb gehad. Ik dacht: als er nog oud zeer zit, dan moeten we dat nu opruimen’. Als er oud zeer zit, zit dat er al 46 jaar door een opmerking kort na het zeer emotionele debat over de vrijlating van de zogenaamde ‘Drie van Breda’ in 1972, toen minister van Justitie Van Agt ineens aan Tweede Kamerlid Van Thijn vroeg: “Ed, vertrouw je mij nog?” Waarom vraag je dat ausgerechnet aan mij, vroeg Van Thijn zich destijds af. Zag Dries zijn opponent tijdens het debat 46 jaar geleden niet als politicus maar als Jood, als de ander? Ergens diep in Van Thijns geheugen is die opmerking altijd blijven hangen. En toen was er het bezoek van Van Agt met als reden ‘om met zo veel mogelijke Joodse mensen vriendschappelijk in het leven te staan’. Van Agt kwam dus niet uit belangstelling voor Van Thijn, maar voor zichzelf. Hij maakt Van Thijn tot zijn alibi-Jood, de Jood die de buitenwereld moet tonen dat hij, Van Agt, geen antisemiet is. Zijn bezoek had tot doel in het reine te komen met zijn eigen geweten.

Natuurlijk zal Van Agt in zijn verhullende, archaïsche taalgebruik grote verontwaardiging veinzen bij elke aantijging van vermeend antisemitisme. Tegelijk kan ik niet loskomen van de gedachte dat Van Agt op 87-jarige leeftijd in een onbewaakt ogenblik alsnog uit de kast is gekomen.

Categorie:

Home » Columns en opinie » Van Agt en de alibi-Jood – column Frits Barend