Exodus en persoonlijke tsores – column David Serphos

C. Kamerodski

Met Pesach in aantocht – Poeriem ligt eind van deze week per slot van rekening alweer achter ons – moet ik denken aan de Bijbelse opdracht die we als Joden hebben om tijdens de seider niet alleen te vertellen over de uittocht uit Egypte, maar te vertellen over ónze uittocht uit Egypte. Alsof het ons persoonlijk is overkomen. ‘Slaven waren wij van Farao in Egypte en G’d bevrijdde ons met sterke hand en uitgestrekte arm’, lezen we in de haggada. Wat volgde was een lange voetreis voor de hele familie.

De seider is iets wat we moeten ondergaan, alsof we daarnet zelf die ellendige exodus richting de Rode Zee hebben gemaakt en het godswonder hebben aanschouwd van de splitsing die een doortocht naar de overkant mogelijk maakte. Ik vind het elk jaar weer indrukwekkend om midden in dat verhaal te zitten en de bevrijding (de vrijheid zelf zou nog veertig jaar en de nodige dramatische gebeurtenissen duren) te beleven.

Op dezelfde manier word ik gegrepen door de verhalen die staan beschreven in een manuscript van tweehonderd jaar geleden. Eén van mijn voorouders, Mozes Lopez Penha, geboren in 1784, tekent daarin met de hand (uiteraard) en in het Portugees de gebeurtenissen op die door zijn ouders en grootouders aan hem zijn verteld over de vlucht van hún ouders vanuit Spanje en Portugal – via omzwervingen – naar Amsterdam. En uit zijn eigen geheugen beschrijft hij ook de lotgevallen van zijn vader en zijn ooms, geboren in Smyrna (het huidige Izmir in Turkije) en Amsterdam en van daaruit naar Curaçao vertrokken. Sommigen leden van deze familie reisden – al dan niet tijdelijk – door naar de noordelijker gelegen eilanden St. Thomas en Jamaica. De dramatische situaties die zij in hun leven meemaken, in Spanje en Portugal, maar ook nadat zij Amsterdam hebben weten te bereiken, gaan door merg en been.

Maranen
De ene kant van Mozes Lopez Penha’s familie woont in Talavera de la Reyna in Spanje waar ze aan het einde van de 17de eeuw als ‘nieuwe Christenen’ een relatief rijk en goed leven hebben totdat ze door de Inquisitie worden ondervraagd vanwege de verdenking dat zij in het geheim de Joodse tradities trouw zijn gebleven – Hetgeen juist is. Het zijn Marranen, Joden die zich voor buitenstaanders gedragen als katholieken. Er volgen martelingen, alles wordt ze afgenomen, maar ze komen vrij en trekken dan naar een plaats dichter bij de grens met Portugal. Maar ook daar heeft de Inquisitie hen in het vizier. Ze worden opnieuw – tot twee keer toe – ondervraagd en gemarteld en verplaatsen zich na hun vrijlating, onder christelijke schuilnamen, naar Portugal. Zo wordt Rachel Mendez da Costa bijvoorbeeld Luisa Fernandez Nuñez. In 1755 komen ze in Amsterdam aan. De andere kant van de familie bereikt Amsterdam in 1732, komende uit Bragança in Portugal. Iedereen kan zich weer vrijelijk als Jood manifesteren in het tolerante Amsterdam en daar nieuw leven opbouwen.

In de EO-documentaire Mokum (aanrader!) die dezer dagen te zien is, verraste historicus Bart Wallet me met de opmerking dat de meeste Joden die vanuit het Iberisch schiereiland naar Amsterdam trokken niet op de vlucht waren, maar Amsterdam kozen op grond van aantrekkelijke economische motieven. Dat gold wellicht voor een deel van de Sefardische immigranten, maar zoals het verhaal van de Lopez Penha’s illustreert, betrof het toch echt ook politieke vluchtelingen.

Zes broers Lopez Penha komen aldus op Curaçao terecht. Kan het dan nog mis gaan? Een aantal van hen blijft weinig bespaard. Aaron reist naar Jamaica waar hij bezwijkt aan de verwondingen die hij oploopt nadat hij door dronken Engelse matrozen voor de deur van zijn huis in elkaar wordt geslagen. David Gaat naar St. Thomas waar voor de kust van dat eiland zijn boot omslaat. Hij verdrinkt terwijl hij zwemmend de wal probeert te bereiken.

Bisschop
Isaac trouwt in Jamaica en vertrekt met zijn zwangere vrouw Ribca terug naar Curaçao. Maar voor de Zuid-Amerikaanse kust slaat het noodlot toe: door de woeste zee worden ze van boord geslagen en door de stroom meegenomen naar de kustplaats Cartagena – in het huidige Colombia. Daar worden zij gered door de adjudanten van de bisschop van Cartagena, waar Spanje heerst en de Inquisitie nog van kracht is. Hij biedt het echtpaar onderdak en toont grote belangstelling voor zijn Joodse gast, die hij probeert te bekeren tot het christendom. Isaac bedankt voor de eer en wil graag terug naar huis, bang dat zijn vrouw in gevangenschap bevalt en de baby door de prelaat wordt gedoopt. De bisschop daagt hem uit tot dagelijkse theologische debatten over de drie-eenheid en met name de heilige geest. Isaac mag zich in deze redetwisten vrijelijk uiten en wint het respect van de bisschop, die hem uiteindelijk laat vertrekken met zijn inmiddels acht maanden zwangere vrouw.

Is de ellende voor Isaac dan voorbij? Was het maar zo. Vijf dagen voor hun aankomst op Curaçao bevalt Ribca vroegtijdig aan boord van het schip. Binnen 48 uur overlijdt ze. Het dochtertje overleeft. Isaac smeekt de kapitein om het lichaam zijn vrouw niet – zoals te doen gebruikelijk – overboord te gooien. Ze wordt in een zeil gewikkeld en kort na aankomst op Curaçao begraven op de Joodse begraafplaats Beth Chayim op de plantage Blenheim.  

Ik bespaar u verdere dramatische gebeurtenissen in het leven van Mozes Lopez Penha en zijn familie. Zoals – ik kan het niet laten – het noodlot dat zijn zus trof, die na de vastendag van 17 Tammoez overlijdt als gevolg van het eten van bedorven sardientjes.

Familiekroniek
Zeven generaties later mag ik als nakomeling van de auteur van de familiekroniek lezen over ‘onze’ lotgevallen. Net als bij het lezen van de haggada heb ik het gevoel dat ik er hoogstpersoonlijk bij was. En ik mag u er vanaf Curaçao, het decor voor veel van het drama, met het eeuwenoude familiedocument voor mijn neus, over vertellen.

Persoonlijke tsores (zorgen, leed) van familieleden en mensen die je kent, maakt meer indruk dan als je er betrekkelijk anoniem kennis van neemt. De afgelopen weken zijn daar ook in Nederland veel voorbeelden van te geven. De exodus van honderdduizenden Oekraïners, Joods en niet-Joods, op de vlucht voor oorlog en dreigende tirannie, is schokkend. Het gebeurt relatief dichtbij huis en velen van ons kennen wel mensen, kennissen, vrienden of zakelijke relaties uit Oekraïne, waardoor we de pijn nog scherper kunnen invoelen. Zo vertelde mijn vrouw me wat dit voor een ons bekende Oekraïense vrouw betekent. Zij werkt samen met haar man in Nederland, hun dochtertje is bij opa en oma in Oekraïne. Vader reed enkele dagen na de Russische invasie in één ruk naar de grens tussen Oekraïne en Polen, waar hun dochtertje over de grens werd gezet door een familielid zodat ze veilig in Nederland kon zijn. Ver van huis, zonder vrienden, zonder school, zonder opa en oma. Voelt u wat ik voel?

Binnenkort is het Pesach. Laten we de bevrijding uit slavernij proberen in te voelen, opdat we weten wat er in ons goede leven op het spel staat. Laat ons nooit de vervolgingen van het Joodse volk door de eeuwen heen vergeten en wat het betekent om vrijheid te verliezen. Laten we hopen – bidden, als u dat doet – voor een spoedig einde aan de terreur die Oekraïne teistert. Mogen de vreedzame burgers van dat land heel snel van hun verschrikkelijke lot worden bevrijd en mogen de kinderen daar binnenkort weer zorgeloos op straat kunnen spelen met hun vriendjes en vriendinnetjes.

Een stukje uit de familiekroniek van Mozes Lopez Penha, © David Serphos


Lees ook:
Narrisjkat – column David Serphos

‘Ik maakte de afgelopen week een korte trip naar Nederland. Drie bestuursvergaderingetjes, maar verder vooral quality time met mijn gezin. Ik heb namelijk besloten wat langer op Curaçao te blijven. Daar mag ik verder mag werken aan een opdracht voor de goede doelenstichting die ik het afgelopen jaar mocht leiden en helpen transformeren…’

Logo Maror.

Deze column is mede mogelijk gemaakt door Stichting Maror.

Categorie: | |

Home » Nieuws » Exodus en persoonlijke tsores – column David Serphos