Fittie – column Boris Dittrich

Boris Dittrich

“Er gaan net zoveel Israëli’s dood in Nederland als Nederlanders in Israël. Misschien nog wel meer.” Het was deze opmerking in de email die me bij bleef. Naar aanleiding van mijn vorige column voor Jonet.nl had een man uit Amstelveen me een reprimande gegeven. Hij vond dat ik in die column het beeld neerzette dat Israël alleen maar door aanslagen wordt geteisterd. Dat was helemaal niet de pointe van wat ik geschreven had, maar zo was het bij hem overgekomen.

Ik antwoordde hem dat er nog geen terroristische aanslagen in Nederland zijn gepleegd (die in de Utrechtse tram uitgezonderd) en dat wij dus nog geen slachtoffers van grootschalige terreurdaden hebben te betreuren. Even afkloppen, want ook hier lopen agressieve gekken rond met snode plannen. Binnen een uur volgde een reactie uit Amstelveen. Daaruit begreep ik dat wij nu een ‘fittie’ hadden. Ik moest het woord even opzoeken. Het is straattaal en komt oorspronkelijk uit het Surinaams. We hadden een heus meningsverschil. Onze correspondentie bloedde na enkele mails dood, maar zijn opmerking over Israëlische slachtoffers in Nederland bleef aan me knagen. Wat bedoelde hij toch? De dagen erna stond ik versteld van mijn eigen brein. Vanuit de diepte van mijn herinneringen borrelden drie zaken omhoog, waar ik al tientallen jaren niet meer aan had gedacht.

Begin jaren tachtig was ik advocaat in Amsterdam. Ik werkte op een kantoor aan het Rokin. Ik gebruik schuilnamen, wat voordat ik het weet heb ik een claim aan mijn broek. Het was een mooie dag begin mei. De conciërge van het kantoor hing de Nederlandse vlag uit. En toen begon de rampspoed. De Israëlische Yael was net in Amsterdam aangekomen. Ze kwam van het centraal station en liep naar de bloemenmarkt. Op het Rokin aangekomen stopte ze, keek in haar toeristengids welke kant ze op moest en toen gebeurde het. De vlaggenstok donderde naar beneden, de knop ervan kwam op haar hoofd terecht. Yael werd met een schedelbasisfractuur en andere ernstige verwondingen naar het ziekenhuis afgevoerd. Ik heb me laten vertellen dat ze veertig jaar later nog steeds in een rolstoel zit.

Het verhaal van Hava is zo mogelijk nog dramatischer. Zij was verliefd geworden op een Nederlandse jongen. Zelf studeerde ze aan de Hebreeuwse Universiteit in Jeruzalem. In de zomer – ook nu heb ik het over de jaren tachtig – kwam ze naar Amsterdam om een paar weken bij haar vriendje te zijn. Op een dag wilde ze naar het Anne Frank Huis. Ze stond op de Rozengracht en wilde oversteken. Maar het stoplicht stond op rood en gezagsgetrouw als Hava was bleef ze staan. Dat werd haar fataal, want op dat moment schoot een crimineel aan de overkant van de straat op een ander bendelid van de drugsmaffia. Hava stond in de baan van het schot, het trof haar in het hoofd en ze stierf ter plekke.

En dan hebben we de zaak van Eitan. Hij werkte in een shoarma-tent bij het Leidseplein. Nietsvermoedend liep hij door de Leidsestraat. Een fietser reed hem tegemoet, in het voetgangersgebied, zo verklaarden getuigen later. Om die te ontwijken sprong Eitan opzij. Helaas had hij er geen rekening mee gehouden dat er achter hem een tram aankwam. Hij werd vol geschept en verloor bij dit ongeval beide benen. De fietser sprintte weg en is nooit gepakt. Eitan is een paar maanden later overleden.

Het zijn zomaar drie gruwelijke voorbeelden die me te binnen schoten. Dankzij mijn fittie met de man uit Amstelveen besef ik weer eens hoe je leven van het ene moment op het andere totaal onverwacht overhoop kan worden gegooid. De dood kan zomaar toeslaan. Waar dan ook. In Israël, maar inderdaad ook in Nederland.

Lees ook:
De tas – column Boris Dittrich

“Wat vind je ervan als we jou een nieuwe tas cadeau geven?” vroeg een collega me. “Alsjeblieft niet,” reageerde ik spontaan, het klonk verbeten. Nu draaiden mijn andere collega’s zich naar me toe. “Nou, nou,” zei een van hen, “wat een emotie. Het klinkt alsof er hier iets speelt.” Even later hoorde ik mezelf het verhaal over mijn tas vertellen, een beetje aangedikt om extra indruk op hen te maken. Het was herfst 1994. Mijn man Jehoshua was van Amsterdam naar Tel Aviv gevlogen om zijn oude moeder te bezoeken…’ 

Logo Maror.

Deze column is mede mogelijk gemaakt door Stichting Maror.

Categorie: | |

Home » Nieuws » Fittie – column Boris Dittrich