Herdenkings-sjacheraars – column Frits Barend

Frits Barend
Twitter

‘Ergens in 2011 was ik in Boekarest voor opnames van de film Süskind van Rudolf van den Berg. Op verzoek van Rudolf zou ik een wat oudere Jood spelen. Hoe ze me ook schminkten, ik bleef de televisiepresentator. Ik kreeg twee verschillende gedaantes, met en zonder baard, speelde twee keer mijn rol als slachtoffer met verve, maar ik bleef de televisiejournalist. Bij de voorvertoningen ontstond zoveel hilariteit over mijn rol, dat Rudolf niet anders kon doen dan me uit de eindmontage halen. Daar ging mijn nog niet eens begonnen carrière als acteur. Uiteindelijk mocht ik als goedmakertje de officiële première van de film in 2012 in het Muziektheater in Amsterdam presenteren. Op de set in Roemenië maakte ik oppervlakkig kennis met Nasdrin Dchar, door Rudolf gecast voor de rol van Felix Halverstad. Halverstad was net als Süskind in 1942 werkzaam bij de Joodsche Raad en ook betrokken bij de redding van honderden Joodse kinderen. Ik schrijf over een oppervlakkige kennismaking met Dchar, want tijdens opnames zijn acteurs zo begaan met hun rol, met het leren van hun tekst en zichzelf, dat het voeren van leuke gesprekken of even nader kennismaken ijdele illusies blijken. Ik ben daarom maar een ochtend naar het paleis van Ceausescu gegaan. Was ook bijzonder. Dchar speelde zijn bijrol met verve en niet omdat Marokkanen met een keppeltje zomaar voor Jood kunnen worden aangezien, of uitgescholden. Dchar was de Jood Halverstad zoals hoofdrolspeler Jeroen Spitzenberger in alles de Jood Süskind was. Na die dagen Boekarest en de prachtige film Süskind ben ik Dchar blijven volgen. En dat was geen straf. Hij werd bekroond met een gouden kalf en hield bij de uitreiking een mooie, emotionele speech: “Ik ben Nederlander, ik ben trots op mijn Marokkaanse bloed, ik ben moslim en ik heb een ‘fokkin’ Gouden Kalf in mijn hand.” Hij organiseerde de protestdemonstratie “Ieder1” en mocht mede daardoor, denk ik, dit jaar de 5 mei lezing houden. De lezing werd een gloedvol betoog van een kind van gastarbeiders dat zich veel vragen stelde over vrijheid. Ik werd op zijn lezing geattendeerd door aanvallen op sociale media om de vergelijking die hij zou hebben gemaakt tussen het antisemitisme van de nazi’s in de vorige eeuw en de huidige angst voor moslims. Hij zei letterlijk: “Wat ik wel zeker weet is dat 75 jaar geleden werd gezegd: Ontjoden. Vandaag: de-islamiseren.” Ik kende het woord ontjoden nauwelijks, maar dat terzijde. “De haat van toen, is de haat van nu, de taal van toen is de taal van nu. Het is waarom veel jongeren zich op een dag als vandaag afvragen: wat heb ik te vieren?”

In een interview vooraf had hij gezegd: “Veel moslims zijn slachtoffer van aanslagen zogenaamd uitgevoerd uit naam van de islam, terwijl het de moslims zijn die zich moeten verantwoorden voor dezelfde aanslagen.” Hoe waar misschien ook, de slachtofferrol van moslims in de westerse wereld die Dchar aanhaalt, komt niet in de buurt van de Holocaust waar mensen niet alleen werden bedreigd maar ook letterlijk werden uitgeroeid. Ik begrijp de radeloosheid van Dchar, maar feit is dat de tweede politieke moord in Nederland na de oorlog, op Theo van Gogh, gepleegd is door iemand die dat deed uit naam van Allah. En bijna alle bloedige aanslagen deze eeuw in Parijs, Brussel, Nice, Berlijn en Israël zijn gepleegd uit naam van vooral mannen de zich allen beriepen op de islam. Dat de terreurdaden “zogenaamd” uit naam van de islam zijn gepleegd, is wishfull thinking en onwaar. Ik ben net als Dchar zwaar tegen generaliseren, maar we kunnen beiden niet ontkennen dat al die terroristen zich beroepen op hun geloof, al dan niet als ideologische schaamlap. Ruim zes miljoen Joden werden slachtoffer van geïnstitutionaliseerd staatsterrorisme; moslims in het vrije westen anno 2017 zijn op zijn hoogst slachtoffer van een soms heftig discours. Wellicht onbewust, maar de door Dchar getrokken vergelijking past naadloos in een zeer gevaarlijke trend die jaarlijks terugkeert rond de meidagen. Die trend is de herdenking op 4 mei los te maken van de herdenking zoals de herdenking was bedoeld en bevrijdingsdag los te maken van de vijf jaren Duitse bezetting en dictatuur. Het is ons in sommige kringen niet gegund op 4 mei op unieke wijze de slachtoffers te herdenken van de geregisseerde vorm van staats-rassenhaat, de slachtoffers van het verzet en de “toevallige” slachtoffers. Na de Duitse capitulatie op 5 mei 1945 vond vier dagen later, op 9 mei 1945, de eerste dodenherdenking plaats. Vanaf 1946 is 4 mei de dag van nationale herdenking. Indische Nederlanders herdenken de bezetting van de Japanners en vieren hun bevrijding op 15 augustus. In het kort herdenken we in Nederland op 4 mei alle gevallen onder de Duitse en ook Japanse bezetting en vieren een dag later de bevrijding. Na de devaluatie eind vorige eeuw van 5 mei van ‘nationale feestdag waarop iedereen vrij’ is tot ‘gewone feestdag’ wordt er ook al weer jaren gerommeld aan de unieke status van 4 mei, door lieden die ik bij deze benoem tot herdenkings-sjacheraars. Deze sjacheraars vinden dat 4 mei breder getrokken moet worden. Dus kregen we in het verleden via deze herdenkings-sjacheraars naast een “alternatieve” Kristalnacht-herdenking ook een “alternatieve” Auschwitz-herdenking. Dit jaar wilden herdenkings-sjacheraars 4 mei gebruiken voor weer een ander doel dan waarvoor de twee minuten stilte om acht uur zijn bedoeld: het herdenken van bootvluchtelingen. Het klinkt heel redelijk, want wie heeft geen empathie voor omgekomen bootvluchtelingen? Zij zijn ook slachtoffer, van een regime, van handelaren in vluchten of ze zijn gewoon gelukszoekers. Daar is niets op tegen, vluchten op zoek naar geluk. Maar het is van een andere orde dan gedwongen deportatie naar de dood of gefusilleerd worden omdat je in het verzet zat. De herdenkings-sjacheraars devalueren met hun misschien oprechte aandacht voor vluchtelingen het leed dat we herdenken op 4 mei. Ze misbruiken het leed van vluchtelingen, niet meer en niet minder. Zoals Amsterdammers in de oorlog tegen de Mof zeiden: blijf met je rotpoten af van onze rotjoden, zou ik tegen de herdenkings-sjacheraars willen zeggen: blijf met je poten van onze herdenking af. Tot slot, het klinkt misschien tegenstrijdig, maar ten overvloede ben ik overtuigd van de goede bedoelingen bij de manke vergelijkingen van Nasdrin Dchar.’

Categorie:

Home » Columns en opinie » Herdenkings-sjacheraars – column Frits Barend