Kokadorus – column Awraham Meijers

Awraham Meijers
Facebook

De keizer der Nederlandse standwerkers, masseur van de lachspieren.

‘Me grootva heette Ko en m’n grootje heette Ka en die ouweheer van me was Dorus. En daarom heet ik Kokadorus. Ik wil bij voorkeur en volgaarne met respect en aanzien aangesproken worden als professor Kokadorus. Gesnopen, stelletje slampampers die jullie zijn’.

Het is bijna achttien jaar geleden dat ik werd benaderd door mijn vriend, de filmproducent Karel van Ossenbruggen, die een speelfilm wilde maken over het leven van Meijer Linnewiel, alias Kokadorus. Mij vroeg hij een scenario te schrijven. We hadden het uitgebreid over Kokadorus gehad, want ik wist inmiddels het een en ander over deze destijds in Amsterdam en wijde omtrek wereldberoemde standwerker. Mijn belangstelling voor hem werd gewekt toen ik op de Utrechtsestraat woonde en enkele keren per dag hondje Nino uitliet op het Amstelveld, zo’n tweehonderd meter vanaf onze woning. Daar, op die luisterrijke plek bij de Prinsengracht, staat een bronzen beeldje van Kokadorus – Sorry: professor Kokadorus. Ik heb naar aanleiding hiervan informatie over hem verzameld en was blijverrast over het kleurrijke leven van deze man, die als Meijer Linnewiel ter wereld kwam.
Het ‘Project Kokadorus’ is in 2004 afgelast vanwege het plotseling overlijden van Karel van Ossenbruggen.

Altijd de lachers op zijn hand
Meijer Linnewiel (1867-1934) werd in Leeuwarden geboren, waar zijn vader vermoedelijk marktkoopman of straatventer was. Een vetpot was het in ieder geval niet, daar in Ljouwerd. Om uit de financiële misère te ontkomen verhuisde het gezin Linnewiel in 1879 naar het zich snel ontplooiende Amsterdam, waar ze aan de Kleersloot gingen wonen. Later vertelde Meijer in een interview dat in zijn ouderlijk huis de dalles (armoede) ‘hofmeester’ was.
Meijer was derde van vijf kinderen, op het moment van de verhuizing naar Mokum was hij twaalf jaar en droeg op die prille leeftijd al actief bij aan het gezinsinkomen door na schooltijd in de Kalverstraat met lucifers te venten. Met zijn vernuftige verkoopkreten had hij altoos de lachers op zijn hand. Maar als in die toen nog chique winkelstraat een diender zichtbaar werd, ging hij er snel vandoor. Want straatnegotie was daar verboden.

Net van school kreeg hij in 1881 zijn vaste stek als standwerker op de maandagmarkt op het Amstelveld, aan de waterkant tegenover kerk De Duif. Waar nu dus dat bronzen beeldje staat verkocht hij zijn ambulante artikelen als; portemonnees, schoenen, likdoornpleisters, toiletartikelen en bretels. Die ‘broekophouders’ moeten wel van superieure kwaliteit zijn geweest, aangezien Kokadorus steevast beweerde: “Ze zijn zó goed! Om je schoonmoeder aan op te hangen!” Zijn ambulante handeltje liep als een trein, want – zo werd gezegd; “Hij kon lullen als Kokadorus Brugman.” Het standbeeldje van Kokadorus heeft bretels in zijn bronzen handen.

Naar koning Willem III
Meijer voelde zich al snel een Amsterdammer in hart en nieren, en sprak met een smeuïg Jiddisj-Amsterdams accent. Hij was echter niet ‘zomaar’ een humoristische standwerker; hij was ook beroemd om zijn politieke commentaren en gevatte conversatie. Ik schrijf hier bewust dat hij beroemd was, en is dat niet een tikkeltje overdreven? Welaan, het was Koning Willem III die hoorde over zijn gein, zijn maatschappij-kritische betrokkenheid en dat Kokadorus tijdens het aansjmoezen van zijn, naar eigen zeggen, voortreffelijke koopwaar ook liet weten wat zijn politieke mening was. De koning nodigde hem uit om in paleis Het Loo te komen spreken. Merkwaardig, maar in het chique gezelschap viel de altijd zo gevatte standwerker stil.

Guitig gezicht
In Amsterdam echter was Kokadorus een begenadig causeur, de keizer van het gesproken woord, die niet voor één gat te vangen was. Dit was dan ook de reden voor zijn rol tijdens de Wereldtentoonstelling van het Hotel- en Reiswezen, die in 1895 werd gehouden op het Museumterrein – thans Museumplein. Populair onderdeel tijdens deze manifestatie was een nagebouwd 17de-eeuws Hollands stadje, met als centrum een marktplein met waaggebouw. En tja, daar hoorde natuurlijk een marskramer bij die goed van de tongriem is gesneden. Je raadt het al; de Brugman van het Amstelveld kreeg die rol waarmee hij vijf maanden lang triomfeerde, gekleed in een zeventiende-eeuws kostuum. Op het Amstelveld was hij normaliter gekleed in pak met vest en een breedgerande hoed op zijn hoofd.

Het tijschrift ‘De Kunst’ beschreef in 1911 zijn optredens als volgt: ‘Op den hoek van Prinsen- en Reguliersgracht troont hij op zijn kar, als ware hij de koning van ’t geheele Amstelveld! Ziet hem daar staan met zijn guitig gezicht, zijn gullen lach, zijn frissche bolle wangen, het roode mutsje op zijn zwart-kroezig haar! Hoort hem spreken, hoort hem zingen! Met zijn oolijke stem, zijn vloed van woorden, zijn leuke moppen, dringt hij een ieder tot luisteren. Zoo één, dan bezit Kokadorus het talent koopman te zijn. In zijn soort is hij een genie. Zóó prullerig kan de waar niet wezen, of hij weet ze nog met een kwinkslag aan de man te brengen’.

Huldiging en optreden in Carré
In 1906 vierde Meijer Linnewiel zijn zilveren jubileum en vanaf dat moment noemde hij zich professor Kokadorus, een titel die hij – uiteraard naar eigen zeggen – honoris causa zou hebben ontvangen van de Amsterdamse Gemeente-universiteit. Hij beweerde ook dat de Britse koning Eduard VII in Londen een plein naar hem had genoemd; Kokadorus Square.

Steeds vaker werd hij ingeschakeld bij (liefdadigheid)evenementen, waar hij optrad als verkoper van lekkernijen of prullaria, afgestaan door winkeliers of fabrikanten, en kreeg hij voor de moeite een zakcentje of kistje sigaren. Zijn eigen negotie bood hij inmiddels ook aan op onder meer de Nieuwmarkt en het Waterlooplein, en ook wel op markten in de mediene (provincie).

Dat hij enorm populair was, bleek wel tijdens zijn huldiging wegens 25 jaar standwerkerschap op het Amstelveld, op maandag 15 oktober 1906. Voor zijn komst had zijn assistent Nathan van den Berg alias ‘Cheffie’ – die ook kruier was op het Weesperpoortstation – een klein podium met heesters versierd. Cheffie kondigde het optreden van Kokadorus altijd aan met een gongslag, waarna Kokadorus ten tonele verscheen met de volgende woorden: “Cheffie, we gaan beginnen, en bij mijn gezond, ik ga niet eerder bij het Amstelveld vandaan of alles moet weg zijn.”

Masseur van de lachspieren
Terug nu naar de huldiging, waar een grote menigte hem opwachtte toen de twee rijtuigen arriveerden met de familie Linnewiel en de feestcommissie. Kokadorus werd uitvoerig toegesproken. Vervolgens nam de jubilaris het woord en vertelde met trots: ‘Ik heb persoonlijk ontvangen gelukstelegrammen van de Duitse keizer. En van de koning van Engeland. En van de ‘Saar van Rupsland’ En o ja; ook van mijn vriend Teddy Roosevelt, de baas van het verre Amerika…’ De aanwezige journalist van De Telegraaf noteerde: ‘Nu begint hij te verkoopen. Eerst een glazensnijder en messen, dan speelkaarten. Maar het publiek dringt zoo op, dat er van geregeld werk geen sprake meer kan zijn’.

‘s Middag volgde nog een uitvoerig receptie thuis op de Nieuwe Keizersgracht 28 en ’s avonds een huldiging in een bomvol Carré, waar hij een rolletje speelde in de populaire revue ‘Koning Kniezoowat in Amsterdam’. Niemand minder dan de grote Louis Davids – die de liedjes had geschreven – huldigde hem als ‘Masseur van de lachspieren’. In 1916 werd, voor de eerste keer, een conference van Kokadorus op de plaat gezet, het zoveelste bewijs van de populariteit van deze stand-up comedian, avant la lettre.

In juni 1895 is Meijer met Hendrika (Heintje) Cohen getrouwd. Het echtpaar betrok een woning op de Utrechtsedwarsstraat 88, vlak bij het Amstelveld. Zij kregen vijf kinderen, waarvan alleen Barend en Sophia de eerste maanden overleefden. Barend had later een tapijtenwinkel, Heintje was naaister.
Op 27 mei 1934 overleed Meijers Linnewiel, de eerste stand-up comedian van Nederland, de man die werd aangeprezen als ‘Keizer der standwerkers’. Volgens Joods gebruik werd hij de volgende dag begraven op de Joodse begraafplaats in Muiderberg. Even zag Nederland weer de naam van de ‘Keizer der Nederlandse standwerkers’ op de voorpagina’s van de kranten.

De gezinnen van Meijers’ kinderen, Barend en Sophie, zijn door de nazi’s vermoord, dus nakomelingen van Kokadorus zijn er niet meer.

Met dank aan Peter-Paul de Baar, stadshistoricus in Amsterdam.

Lees ook:
Eduard Jacobs – column Awraham Meijers

‘Enkele goede vrienden – jawel, ik heb er nog een paar – en wijze familieleden (was wel effe zoeken) stelde ik afgelopen maand de vraag of zij weten wie de grondlegger van het Nederlandse cabaret was. De negen door mij bevraagden wisten het niet.
De reacties liepen uiteen van: “Sorry, kweenie”, tot: “Ik denk Cabaret Li La Lo – Toch?”…’

Logo Maror.

Deze column is mede mogelijk gemaakt door Stichting Maror.

Categorie: | | |

Home » Achtergrond » Joodse iconen van weleer » Kokadorus – column Awraham Meijers