‘Later als ik groot ben….’

Awraham Meijers (beeld: Facebook)
Awraham Meijers (beeld: Facebook)

‘Op negenjarige leeftijd las ik mijn eerste heuse boek: Dik Trom en zijn Dorpsgenoten. Nadat het spannende jongensboek uit was, herlas ik het per omgaande, voornamelijk vanwege de daarin figurerende veldwachter Flipse. Dat wilde ik – later, als ik groot ben – ook worden. Veldwachter, oftewel koddebeier.

Met deze voor mijzelf, voor mijn toekomstig gezinnetje en voor de vaderlandse samenleving, gewichtige beroepskeuze leverde ik onbewust het bewijs dat literatuur wel degelijk een mens kan beïnvloeden. Want de autoriteit Flipse inspireerde mij mateloos. Of preciezer geformuleerd: het was niet louter zijn schier onaantastbare positie, maar vooral zijn titulatuur die mij in ongebreidelde dagdromen liet wegzweven. Want wat een prachtwoorden toch, zijn veldwachter en koddebeier. Ach, ik zag Meijers de Koddebeier in zijn smetteloze uniform met goudkleurige knopen, sabel en zilverkleurige strepen op de mouw, boeven vangen, pestkoppige jongetjes uit de klas in het cachot steken. Vooral Henkie, die mij voor rotjood uitschold, zou in handboeien en kettingen duizend keer ‘Hooggeachte mijnheer de Koddebeier’ moeten zeggen en duizend keer ‘Hooggeachte mijnheer de Veldwachter’. De toekomst lachte mij toe.

Op een ander moment zag ik in de bioscoop tijdens het Polygoonnieuws een vliegtuig ergens boven een rampgebied voedsel droppen. Aan enorme parachutes daalden voedselpakketten bij ontheemden neer. De piloot lachte tevreden, hij had mensenlevens gered met zijn jaloersmakende zonnebril en streepdun snorretje in zijn imponerende Dakota DC-3. Ha, dat is nou precies wat ik zou worden; een piloot die naar vreemde hongerige landen vliegt met een dun snorretje en een zonnebril zoals prins Bernhard. Later, als ik groot ben. En weer lachte de toekomst mij toe.

Onze buurman was luitenant-kolonel bij de Pontonniers. Op een dag kwam hij thuis in een landingsvaartuig, iets groter dan een jeep. Hij nodigde mijn ouders en mij uit om samen een tochtje over de IJssel te maken; wij woonden aan de oever van die rivier. Wat stoer in dat bootachtige – of was het jeepachtige? – ding op de brede stroom. De buurman stond wijdbeens en zelfbewust aan het roer en fixeerde met Napoleontische blik gans de rivier. Het was duidelijk dat met zo’n houding een ieder, ja zelfs de vijand, zijn petje afneemt voor deze held. Die buurman was hartstikke geslaagd in het leven. Vanzelfsprekend zou ik ook luitenant-kolonel worden. Later als ik groot ben. En alweer lachte het leven mij toe.

Het lachte mij ook toe toen ik achtereenvolgens besloot zeekapitein, grappenmaker, toneelspeler, tapdanser, ontdekkingsreiziger, diepzeeduiker, indiaan, miljonair, onsterfelijk en dierenarts te worden. Later, als ik groot ben.

En toen ineens was ik ‘groot’, want ik had, zoals men dat noemt, de leeftijd der wijsheid bereikt en (her)ontdekte mijn niet aflatende liefde voor het geschreven woord. Deze koddebeier, deze veldwachter, deze luitenant-kolonel, deze Dakota-piloot ging schrijven. Hij ging korte verhalen opschrijven, ging mensen interviewen, ging boeken recenseren en kreeg een prominente plek voor zijn eerste columns in dagblad De Graafschapbode. En nu is mij, als klap op de vuurpijl, gevraagd een maandelijkse column voor Jonet te schrijven. Sorry, dat ik een beetje naast mijn schoenen loop, maar ik voel me nu écht groot.’

Awraham Meijers

Categorie:

Home » Columns en opinie » ‘Later als ik groot ben….’