Rol Joodse artsen tijdens bezetting belicht

NIOD artsen oorlog bezetting
David Serphos (dv)

In plaats van patiënten beter te maken leek het voor Joodse artsen ten tijde van de Tweede Wereldoorlog soms zinniger om ze zieker te maken, om daarmee deportatie te voorkomen. Het goed ontvangen proefschrift van Hannah van den Ende, ‘Vergeet niet dat je arts bent’, Joodse artsen in Nederland 1940-1945 (2015) toont de lotgevallen van deze Nederlandse artsen ten tijde van de bezetting. Morele dilemma’s en persoonlijke ervaringen komen aan bod, en ook vragen als: in hoeverre konden artsen vasthouden aan hun artsenidentiteit en in hoeverre bleven zij trouw aan zichzelf en de eed van Hippocrates?

Voor haar onderzoek interviewde Hannah van den Ende tientallen artsen en verplegers, alsmede hun echtgenoten en kinderen. Een aantal van hen is ook fotografisch geportretteerd door fotografe Julie Blik. Deze foto’s – van onder meer Hans Keilson, Maurits Frenkel, Frits Glaser, Martha van Esso-Polak en Lea Dasberg – worden sinds vrijdag tentoongesteld bij het NIOD, aan de Herengracht 380 in Amsterdam.

Aan de opening van de tentoonstelling ging een presentatie vooraf door onderzoekster Van den Ende, die eerder als arts afstudeerde. In de korte lezing stond de geneeskunde als reddingssloep tijdens de bezetting centraal. De rol die de Joodse artsen speelden bij het verzorgen van valse attesten, opname van gezonde mensen in ziekenhuizen, enscenering van ziekten en het uitvoeren van nep-operaties werden daarbij genoemd als praktijken, die in meerdere of mindere maten werden uitgevoerd door deze bevoorrechte beroepsgroep. Met het Nederlands-Israëlitisch Ziekenhuis aan de Nieuwe Keizersgracht als ‘bolwerk van medische sabotage’.

Vanaf mei 1941, toen een beroepsverbod voor Joodse artsen van kracht werd, bleef de sabotage beperkt. Deze werd groter toen in januari 1942 de keuring aanving voor werkkampen in het oosten en noorden van Nederland. Met het bewust afkeuren en het feitelijk vervalsen van keurngen vond een verschuiving plaats van de medisch-ethische norm die tot dat moment gold. Een nog grotere normverschuiving vond vanaf juli 1942 plaats, toen de massale deportaties van start gingen.

Van den Ende’s onderzoek wijst uit dat deze medische sabotage regelmatig stuitte op medisch-ethische dilemma’s bij de Joodse artsen. Zo wilden niet alle artsen sterielverklaringen afgeven voor gemengd gehuwde mannen om hen daarmee van deportatie te vrijwaren. Saillant is dat sommige artsen er alles aan gedaan hebben om hun patiënten bij elkaar te houden, zoals het geval was bij de inrichting Het Apeldoornsche Bos en het Joodsche Weeshuis. Dat betekende evenwel dat alle patiënten en bewoners uiteindelijk massaal op transport werden gesteld.

Dat het medische beroep ook een middel was tot lijfsbehoud, is een onderwerp dat Van der Ende zeker niet ongenoemd laat in haar onderzoek. De Duitse bezetter had relatief veel ontzag voor Joodse artsen. Dankzij ‘Sperren’ (tijdelijke vrijstellingen) die hen lange tijd vrijwaarden van deportatie, konden zij redelijk lang hun werk blijven uitoefenen. Tot zelfs aan Westerbork toe. De ziekenbarak in dit doorgangskamp was groot en goed geoutilleerd.

Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog stonden in Nederland 534 Joden geregistreerd als arts, 8 procent van de toenmalige Nederlandse artsenstand van 6.500. Een opvallend hoog percentage bij een Joodse bevolking die slechts 1,4 procent van de totale Nederlandse bevolking uitmaakte. In totaal overleefden 323 Nederlands-Joodse artsen de Tweede Wereldoorlog.

NIOD tentoonstelling

Categorie:

Home » Nieuws » Rol Joodse artsen tijdens bezetting belicht