Rotterdamse Anne Frank doet haar verhaal

Afbeelding met tekst: Om dubieuze claims te voorkomen is deze afbeelding verwijderd.

‘Woensdag verschijnt een nieuw dagboek uit de Tweede Wereldoorlog van het Rotterdamse meisje Carry Ulreich. De Rotterdamse Anne Frank? Zelf is ze er bescheiden over. ‘Het was hetzelfde en het was niet hetzelfde.

Haar woonkamer is er typisch zo een van iemand die bijna 93 jaar is. Foto’s van de kinderen en vele kleinkinderen, schilderijen op elk leeg stukje muur, kussentjes en kleedjes, de wandelstok, een vrolijk gebloemd zeiltje op tafel, het doosje medicijnen, de stoel waarin ze het liefste zit, en een landkaart van Israël op de deur geplakt. Een verzameling van een leven. Ze woont in Rishon Lezion (“eerst naar Zion”), iets ten zuiden van Tel Aviv. Een prettig appartement in een verzorgingshuis. Een aanleunwoning. Ze kookt zelf en rijdt ook nog in haar auto, korte stukjes. Carry haalt haar oorlogsdagboek tevoorschijn uit een plastic tas, die op het bed in de logeerkamer ligt. De eenvoud. Het zijn maar een paar dunne schriftjes, maar de vergeelde blaadjes minuscuul dicht beschreven.

“We moeten sterren dragen. ‘n Gele ster, zwart omlijnd, waarin met zwarte letters staat ‘Jood’ (met imitatie-Hebreeuwse letters). [..] Ik voor mij vind de ster niets erg. Wat geeft het. Ik ben er trots op dat ik Jood ben, en of ik nou gekenmerkt loop of niet… voor de Joden en negentig procent van de Hollanders maakt het geen verschil. [..] Maar papa denkt er anders over. Die durft gewoon niet op straat en gaat ook niet. Wij plagen hem altijd, want hij gaat een beetje uit het raam kijken en dan zegt ie: ‘Fijn is dat, die frisse lucht, zie je wel dat ik niet op straat hoef’. En als hij dan buiten het raam kijkt, roep ik: ‘Pas op, als je eruit valt, moet je een ster hebben beneden’.”

Dagboek tevoorschijn
Ze leest langzaam, kan haar eigen handschrift bijna niet meer ontcijferen, ook niet met leesbril. Regelmatig is ze bijna verbaasd over wat ze leest. Alsof het voor het eerst is, veel is ze vergeten. “Mijn zus Rachel had een heel goed geheugen,” lacht ze. “Ik niet.” Later zegt ze: “Ik heb veel verdrongen, geloof ik. Dat ik het me niet herinneren wil.” Ze lacht veel, Carmela Mass, die Carry Ulreich heette toen ze in de onderduik in Rotterdam haar dagboek bijhield. De lichte toon, het bijna eenvoudige optimisme dat haar aantekeningen kleurt, haar bescheidenheid ook, het kenmerkt haar nog steeds. “Een dagboek schrijven was erg in de mode, iedereen deed dat in die tijd, of een poezie-album,” vertelt ze. Niks bijzonders. Anne Frank ook. “Ik was in het museum van Amsterdam. Ik heb natuurlijk in het gastenboek heel veel geschreven. Ik heb ondertekend met ‘Anne Frank met een Happy End. Het was hetzelfde en het was niet hetzelfde.” Pas toen ze 85 jaar was haalde ze het dagboek tevoorschijn. “Ik dacht: het wordt tijd dat alle kinderen en kleinkinderen het lezen.”

“Rachel en ik waren dinsdagavond om 11.30 in bad. We hebben wat hard gepraat en gelachen, en toen heeft één van onze buren iets gezegd van naar Polen gaan. Mama en papa vlogen naar boven en scholden ons de huid vol. Ogenblikkelijk waren we stil, maar tevergeefs, want de volgende dag hoorden we via de groenteboer (erg gek hè!) dat dat mens, dat geschreeuwd had, een N.S.B.’ster, al langs de andere buren gegaan is en gevraagd heeft wie er nog last of zoiets van ons had.”

Ingeperkte leefruimte
Ze was veertien toen de oorlog begon. In haar dagboek beschrijft ze met treffende eenvoud en precisie hoe het leefruimte van de Joden in Rotterdam steeds verder werd ingeperkt. Jodenster verplicht, verboden te reizen in de trein, verboden een fiets te huren, verboden naar buiten te gaan na acht uur ‘s avonds, weg van de gewone school naar een speciale Joodse school, en uiteindelijk de onderduik.

“Heel nieuw leven begonnen. Bevalt me tot nu toe best. Verveel me nog niet. Heb vanochtend voor 2 dagen aardappelen geschild, omdat ik dit op sjabbat niet wil doen. Verder lees ik en stop ik kousen (dit trouwens pas 1 x gedaan, vanochtend in bed). Carry zat kort in haar eentje in de onderduik in het noorden van het land, maar toen het daar onveilig werd, voegde ze zich bij de rest van haar familie. Bij de familie Zijlmans op de Mathenesserweg in Rotterdam. Een vrome katholieke familie. ‘Ze hadden naast het beeld van Maria een kaars aangestoken. Dat hadden ze voor mij gedaan, dat ik gelukkig aankwam’.”

Met haar ouders, haar zus Rachel en diens verloofde Bram, leefde Carry bijna drie jaar in huis bij het katholieke gezin. “Ze waren werkelijk rechtvaardig. Niet iedereen heeft dat gedaan. En het was natuurlijk een heel groot risico om een Jood in huis te nemen.” Hun goedhartigheid kwam voort uit hun geloof, zegt ze. “De liefde van Jezus. Die heeft gepredikt: je moet je naaste liefhebben zoals jezelf.” Hun gastvrijheid ging ver. “Zijzelf gingen slapen in het aardappelhok. Wij kregen de slaapkamer. Voor die hele tijd. Met een raam. Zij hadden een slaapkamer zonder raam zelfs.”

Onderduikkwesties
De familie Zijlmans met hun drie kinderen (de oudste zoon was als soldaat in Nederlands-Indië en overleed daar later in krijgsgevangenschap) werd als een tweede familie voor het pubermeisje. Ma II en Pa II, noemt ze de ouders in haar dagboek. Maar natuurlijk waren er de typische onderduikkwesties.

“Toen wij naar beneden kwamen zaten zij allemaal (Mies, Bob, Ma II) een boek of krant te lezen in de rommel, niets opgeruimd, mama kon als dienstbode, terwijl mevrouw de Libelle leest, de kamer gaan stoffen. De tafel was niet gedekt. Nee, ik vond het een schandaal, bah. Kan je begrijpen dat wij helemaal zenuwachtig zijn. Het zit je allemaal opgekropt en zeggen kun je niets. Want eigenlijk ben je een ongewenste gast.”

Begrijpelijke spanningen in een samengesteld gezin van vier ouders en zes jongeren. De dankbaarheid zit veel dieper. Carry bleef contact houden met de familie nadat ze in 1946, direct na haar trouwen, naar Palestina was gegaan: op de boot met ‘oorlogsbruidjes’, zoals dat heette. “We hebben heel veel jaren een kist met sinaasappels gestuurd. Meestal kregen we dan een bedankbriefje van de oudste dochter, van de anderen niet zo erg. Een jaar nadat ieder uit de familie gestorven is, heb ik nog een kaartje gestuurd, maar niemand heeft nog een bedankbriefje geschreven. Dus ben ik opgehouden.”

Het brengt haar, deze praktische vrouw, tot een filosofische bespiegeling. “Hoe lang moet je dankbaar blijven?” Haar antwoord daarop is dan weer rechtdoorzee. “We hebben het gedaan totdat we wisten dat het ergens aankwam. Totdat Mies gestorven was. En toen dacht ik: ja, nou is het voorbij.”

De Joodse Raad
Voordat ze in de onderduik ging, werkte Carry korte tijd bij de Joodse Raad in Rotterdam: koffie schenken, borden afwassen. De Joodse Raad moest namens de Duitsers de Joden voor transport verzamelen. Wie daar een baantje had, kreeg een ‘stempel’, die hen aanvankelijk behoedde voor deportatie.

Carmela nu daarover: “Na de oorlog voelden we… de mensen die in de kampen waren, die hebben veel meer ondergaan. Dan had je een beetje het gevoel van: waarom zij wel en ik niet? Maar dat gevoel is in de loop der tijd waarschijnlijk gesleten. Het is bestemming.” Bij haar werk voor de Joodse Raad kwam ze heel dichtbij dat lot, dat anderen trof. Wat Carry daar zag, in De Loods waar de opgeroepen Rotterdamse Joden zich met hun reiskoffer moesten melden, behoort tot de meest intense beschrijvingen in haar dagboek.

“Eerst had je nog een beetje een vredig gevoel, dat je de Joden probeerde een beetje het leed te verzachten. Maar als je die moffen zag kreeg je een elektrische schok. [..] De eerste mensen kwamen al om half 5. Zij kregen koffie voor niets of limo voor 5 cent. [..]
Ook Joop Slagter was er. Hij vroeg of ik, als ik nog eens naar de tuinbouwcursus ga, zijn klompen mee wil brengen, want ze zijn daar moederziel alleen achtergebleven.”

[..]

Ik ga naar buiten, daar staat de SS en gewone soldaten en drommen, drommen mensen.

[..] De soldaat geeft haar een duw. ‘Ich hab schon lang genug von euch Juden’ en nog iets. Ik wil het niet horen en hol het trapje af.

[..]

Ik heb er een hard hoofd in. Ik geloof niet dat er velen van terug zullen komen.

Dat schreef ze op 31 juli 1942. Nu, terwijl ze in haar aanleunwoning in Rishon Lezion op verzoek die stukjes voorleest uit haar schriftjes van meer dan zeventig jaar geleden, zegt ze: “Natuurlijk is het emotioneel. Al die mensen ken ik nog. We waren op school samen. Ze waren van mijn leeftijd. Omdat ik nou toevallig dat stempel had…. Al die kinderen met wie ik in de klas zat werden opgeroepen. Ze waren goeie vrienden. Het is altijd nog emotioneel.”

En dan zucht ze, als blaast ze de herinneringen weg. “Goed. Het is voorbij.” Ze legt een los blaadje terug in het schriftje.

Aliya maken
Naar Israël gaan – dat toen nog Palestina heette – was haar streven nog voor de oorlog. Ze was actief in de zionistische jeugdvereniging. Het hele dagboek ademt het verlangen naar Palestina. Nee, zegt ze, de oorlog heeft haar zionisme niet veranderd. “Ik droomde altijd al van Palestina, ik wilde naar Palestina. Want we zagen dat er geen oplossing meer was in Europa voor ons. Dat zagen we al.”

‘s Nachts droom ik ook haast nooit van oorlog of wat er aan vast zit (zat), maar van vrede, van mensen die terugkomen uit Polen en die ik van de trein ga halen. [..] En dan samen met ons allen naar Palestina.

Deze passage is de titel van haar dagboek geworden: ‘s nachts droom ik van vrede. “Ik ben heel erg blij natuurlijk, dat het wordt uitgegeven, dat het geapprecieerd wordt.” En dan, in al haar bescheidenheid weer: “Ze zeggen dat het mooi is. Dat het belangrijk is omdat er over Rotterdam niet zoveel geschreven is. En het dagboek is niet depressief. Er zit veel hoop in.”

Je hoort niet veel goeds meer over Holland, zegt ze, omdat er maar zo weinig Joden terugkwamen uit de oorlog. “Daarom vind ik het belangrijk dat ze zien dat er ook goede mensen waren.” De familie Zijlmans. Ze zijn allen allang overleden, sommigen al heel kort na de oorlog. Ma II al in 1947, volgens Carmela uit verdriet over haar zoon die in Nederlands-Indië overleed. “De familie Zijlmans heeft werkelijk geen prijs gekregen voor haar goede daden.” Maar dan lacht ze weer. “En verder is alles geschiedenis”.’

Dit artikel verscheen eerder in dagblad Trouw.

Categorie:

Home » Achtergrond » Rotterdamse Anne Frank doet haar verhaal