Van risjes tot ritenangst, Antisemitisme in naoorlogs Nederland

Afbeelding met tekst: Om dubieuze claims te voorkomen is deze afbeelding verwijderd.

‘In 1970 bracht de KRO een stevige documentaire op tv, met de even simpele als intrigerende titel: ‘Jood in Nederland’. De aanleiding was een demografisch onderzoek uitgevoerd door Joods Maatschappelijk Werk waaruit bleek dat nog maar vijftig procent van de Nederlandse Joden aangesloten was bij een van de Joodse ‘kerkgenootschappen’. Er was, zo werd destijds geconcludeerd, dus sprake van een aanzienlijke assimilatie. Vooraanstaande Nederlandse Joden, als de rabbijnen Brodman en Jaap Soetendorp, de Joodse socialist Ies Mug en de zionistische voorman Polak, mochten daarover hun licht laten schijnen.

Een belangrijk onderdeel van de documentaire was echter een gesprek met een groep Joodse jongeren. Een van de thema’s waarover met hen werd doorgesproken was ‘antisemitisme’. Dat had een verrassend verloop. De ene na de andere jongere zei eigenlijk nooit antisemitisme meegemaakt te hebben. Een jonge Ronny Naftaniel bracht naar voren dat hij alleen opmerkingen hoorde, die op hetzelfde niveau lagen als antipapisme of antiprotestantisme. Een ander vond dat de eigen Joodse gemeenschap wel wat gevoelig reageerde. Een orthodoxe jongen leek het algemene sentiment het beste te vatten toen hij vertelde dat hij met enige regelmaat hoorde ‘Hé, wat leuk, een Jood’ – omdat hij met zijn keppeltje op als zodanig herkenbaar was. Dan had hij wel, bekende hij, het gevoel een beetje een marmotje te zijn.

Antisemitisme werd in 1970 dus niet als een vreselijk groot probleem gezien door de Joodse jeugd. Het feit echter dat het thema wel was geselecteerd voor de documentaire was op zijn beurt echter veelzeggend. Bij eerdere mediabelangstelling voor Nederlandse Joden was het thema nog helemaal afwezig. Dat roept in ieder geval de vraag op hoe het nu precies zat met ‘antisemitisme’ in naoorlogs Nederland. Dit artikel beoogt in een aantal brede lijnen de ontwikkeling rond dit thema in kaart te brengen, waardoor ook de hedendaagse uitingen van antisemitisme beter op hun merites beoordeeld kunnen worden.

Politiek en sociaal antisemitisme
Voor een goed begrip van wat er in naoorlogs Nederland precies op het terrein van antisemitisme is gebeurd, is het vooraf van belang van drie opmerkingen te maken. Allereerst, de term ‘antisemiet’ werd in 1879 gelanceerd door de zogenaamde Antisemiten-Liga. Wilhelm Marr geldt als de vader van het begrip. Dat gebeurde als zelfdefinitie: het begrip werd gesmeed als Kampfbegriff tegen de invloed van Joden op de Europese samenlevingen. Het was een bewust racistisch woord: Joden werden gezien als zij die behoorden bij het Joodse ‘ras’, dus niet religie, cultuur of nationale loyaliteit werd als doorslaggevend beschouwd. Bovendien werd het begrip exclusief toegepast op Joden. Het heeft nooit de bedoeling gehad alle ‘semieten’ aan te vallen, maar louter Joden. Antisemitisme kan dus een-op-een worden overgezet als Jodenhaat.

Terwijl in de periode voor en tijdens de oorlog ‘antisemiet’ een term was die mensen gebruikten om zichzelf mee te presenteren, waar ze trots op waren – veranderde dat na 1945 aanzienlijk. Vrijwel niemand noemt zichzelf meer spontaan een ‘antisemiet’ – op een hele kleine groep doorgewinterde (neo-)nazi’s na -, nu is het vooral een term die gebruikt wordt door anderen om Jodenhaat en Jodenhaters aan te wijzen. Het gebruik van het woord ‘antisemiet’ en ‘antisemitisme’ is dus in de naoorlogse periode aanzienlijk veranderd ten opzichte van de eerdere periode.

De tweede opmerking is dat het verstandig is om onderscheid te maken tussen politiek en sociaal antisemitisme. Er is sprake van sociaal antisemitisme als Joden in de samenleving door andere burgers niet op gelijke voet worden behandeld, er nare opmerkingen worden gemaakt, er wordt gepest en vervelende stereotyperingen en grapjes gebruikt worden. Politiek antisemitisme betekent dat antisemitisme onderdeel is geworden van een politiek programma van een partij of een regering. Dan is er sprake van (plannen tot) formele discriminatie van Joden door uitsluitingsmechanismen, het in- of beperken van rechten van Joodse burgers, het idee dat er een Joodse samenzwering is die door de partij of staat moet worden bestreden ed. Sociaal antisemitisme is de voedingsbodem waar politiek antisemitisme gebruik van maakt.

Politiek antisemitisme heeft een stevige traditie sinds de negentiende eeuw in met name Centraal- en Oost-Europa, uiteindelijk uitmondend in de NSDAP van Adolf Hitler. In Nederland is er nauwelijks sprake van een traditie op dit gebied, pas in de loop van de jaren 1930 ontwikkelde de NSB zich tot een politiek-antisemitische partij en moesten de tot die tijd toegelaten Joodse partijleden hun lidmaatschap gedwongen opzeggen. Na 1945 is er in Nederland geen sprake meer geweest van uitgesproken politiek gemanifesteerd antisemitisme. Maar sociaal antisemitisme bleek een kwaad dat moeilijker tegen te gaan was.

Ten derde is het van belang het thema ‘antisemitisme’ niet te isoleren van de bredere maatschappelijke ontwikkelingen en de positionering van Joden in een samenleving. Juist door te kijken hoe de positie van Joden was in een samenleving is het mogelijk om de aanwezigheid en de bedreiging van antisemitisme op z’n merites te beoordelen. Waar komt antisemitisme voor? Is dat bij kleine randgroepen of juist bij toonaangevende bevolkingsdelen? Is de algemene positie van Joden er een van veiligheid en vertrouwen – of juist niet? Daarom heb ik ervoor gekozen om dit artikel te periodiseren in een drietal fases die zich ingegeven door de maatschappelijke positie van Joden in Nederland.

In de marge, 1945-1965
In de eerste naoorlogsperiode, die van de wederopbouw, was de Joodse gemeenschap gedecimeerd. De maatschappelijke positie die zij kreeg was er één in de marge: geaccepteerd, opnieuw onderdeel van de herzuilde samenleving, maar wel als kleine minderheid – die daardoor ook vaak over het hoofd werd gezien door de autoriteiten. Met de oorzaak van die decimering, de Sjoa, werd weinig rekening gehouden: Joden zouden juist nu weer als alle andere burgers behandeld moeten worden, niet gediscrimineerd, maar ook niet beter behandeld dan de rest – ondanks dat de oorlog hen op tal van fronten meer dan andere Nederlanders op achterstand had gezet.

Politiek antisemitisme maakte geen kans in het Nederland van de wederopbouw: iedere weldenkende Nederlander sprak zich er expliciet tegen uit. Sociaal antisemitisme was echter allerminst verdwenen. Er was sprake van voorzetting van vooroorlogse antisemitische tradities, die voor 1940 in Joodse kring als risjes werden geduid: vervelende opmerkingen en bejegeningen, maar gelukkig zonder maatschappelijke of politieke consequenties. Wel kon er een intensivering ten opzichte van de vooroorlogse periode gesignaleerd worden, die tegenwoordig in het onderzoek breed wordt herleid tot een doorwerken van de nazi-propaganda in oorlogstijd. Voorbeelden daarvan zijn opmerkingen als: ‘de beste Joden zijn vermoord’, ‘de Joden pikken de beste banen weer in’, ‘ze hebben al snel weer veel geld’. Ook in de literatuur komt het stereotiep van ‘het joodje’ nog alom voor, ook bij veel gelezen en gerespecteerde auteurs als Simon Vestdijk, Louis Ferron en C.J. Kievit.

Dit sociale antisemitisme in de samenleving ging hand in hand met een kil, formalistisch en bureaucratisch overheidsbeleid. Dat had niet ten doel om antisemitisch te zijn, maar kwam bij Joden wel buitengewoon rauw over. Zo werden Duitse Joden samen met Rijks-Duitsers opgesloten: ze maakten deel uit van de vijandige natie. NSB’ers mochten blijven wonen in gebouwen van Joodse gemeenten, terwijl Joden zelf niet in hun huizen terug mochten keren. Het rechtsherstel verliep tergend langzaam. Ook werd Joden in de loop van de jaren 1950 nog te verstaan gegeven dat ze de vrijkomende oorlogsdelinquenten – deels oud-NSB’ers die hen hadden vervolgd en aangegeven – met ‘christelijke barmhartigheid’ weer in de samenleving moesten opnemen.

In de Joodse gemeenschap ontstond een stevig debat: hoe moeten we reageren op dit antisemitisme? De doorslaggevende mening werd die van de zionistische beweging, die in naoorlogs Joods Nederland sterk aan kracht had gewonnen. Het zionisme zag antisemitisme als een probleem, een ziekte van gojiem, waar de niet-Joden zelf verantwoordelijk voor waren. Zij moesten het probleem dan ook maar oplossen. Voor zionisten was antisemitisme een afkeurenswaardig, maar onvermijdelijk deel van het leven in galoet, in de diaspora. Joden moesten zich niet inlaten met de bestrijding ervan, dat was hopeloos en zinloos. Zij moesten er de belangrijkste les uit trekken: op alija gaan, emigreren naar Israël.

De opkomst van de Koude Oorlog zorgde voor een politisering van het antisemitisme. Het werd nu weer duidelijk aanwijsbaar – en wel in de Sovjet-Unie en Oost-Europa. Daar vonden in Tsjechoslowakije en de Sovjet-Unie showprocessen plaats tegen Joodse communisten en intellectuelen, die niet betrouwbaar zouden zijn, omdat ze loyaler aan elkaar dan aan de arbeiders zouden zijn. Ook hun – vaak geheel niet bestaande en dus vermeende – band met zionisme en Israël werd hen verweten. In Nederland zorgde dat voor een duidelijke afkeer van het communisme: zíj waren antisemitisch, wíj in het Westen juist niet. De kritische Joodse sociaaldemocraat Jacques de Kadt ontrafelde dit probleem vakkundig en verbond vanaf dat moment Joden, het Westen en de Staat Israël nauw aan elkaar.

In deze eerste periode is er dus sprake van allerlei vormen van sociaal antisemitisme en werden Joden vooral als een kleine minderheid behandeld, die vooral geen voorkeursbehandeling mocht ontvangen. De Koude Oorlog zorgde er wel voor dat er tegen politiek antisemitisme een breed front was in de Nederlandse politiek en samenleving.

In het centrum, 1965-1995
De positie van de Nederlandse Joden veranderde vanaf de jaren 1960 ingrijpend. Dat gebeurde door verschillende in elkaar grijpende ontwikkelingen. Allereerst was er sprake van een ‘herontdekking’ van de Sjoa: door het Eichmann-proces, de tv-serie ‘De Bezetting’ van Lou de Jong en het kroniek van Joods lijden in de oorlog, Ondergang, van Jacques Presser, kwam de Jodenvervolging prominent in de belangstelling te staan. Het leek of eerst nu tot brede lagen van de Nederlandse bevolking doordrong wat er met de Joden in oorlogstijd was gebeurd. Het accent bij het doorgeven van het oorlogsverhaal veranderde daardoor van de helden van het verzet naar de slachtoffers van de oorlog, met name de Joden.

Lees de rest van het artikel hier verder op de site van Bart Wallet.

Bart Wallet is historicus aan de Vrije Universiteit, gespecialiseerd in de Joodse geschiedenis van Nederland. Wallet geeft ook cursussen via Jonet-partner Crescas. 

Categorie:

Home » Nieuws » Van risjes tot ritenangst, Antisemitisme in naoorlogs Nederland