‘We hebben er recht op’ – boekrecensie Bittergeld

Beeld: Verbum

Het boek Bittergeld. De restitutie van geroofde Joodse oorlogstegoeden van Joop Sanders verhaalt over hoe de Nederlandse Joden in de negentiger jaren wedijverden aan compensatie voor het geleden leed in de Sjoa. Het boek is taaie kost, concludeert recensent David Barnouw, en gaat naast cijfers ook over boetedoening, schuld en compassie.

‘Eind vorig jaar is een belangrijk, maar moeilijk boek verschenen. Belangrijk omdat het voor het eerst een uitgebreid overzicht (meer dan zevenhonderd pagina’s) geeft over de naoorlogse ‘Joodse’ restitutie in Nederland. Moeilijk omdat het je gaat duizelen hoeveel commissies, subcommissies en belangengroepen waar en wanneer zich met onderdelen van dit restitutieproces hebben beziggehouden. Zo beslaat de lijst met afkortingen bijna drie pagina’s.

De auteur van Bittergeld. De restitutie van geroofde Joodse oorlogstegoeden is Joop Sanders, die van 1997-2001 secretaris van het Centraal Joods Overleg (CJO) was. Je vraagt je natuurlijk af of zo’n insider en directe medespeler de juiste persoon is voor zo’n studie, maar ik denk dat zijn enorme kennis hier de doorslag geeft. En gelukkig schrijft de auteur dat hij ‘de redelijkheid zelve is’ en dat is natuurlijk mooi meegenomen.

Rechtsherstel

De Joden in Nederland waren tijdens de Duitse bezetting massaal beroofd, daar was iedereen het over eens. En dat er na de oorlog ‘rechtsherstel’ moest plaatsvinden, leek ook vanzelfsprekend. Maar er was na de oorlog ook sprake van wederopbouw van het land en dat ging vóór individuele belangen. Uiteindelijk leek het allemaal goed gekomen te zijn en zou er tot negentig procent rechtsherstel hebben plaatsgevonden. Dat was zeker geen honderd procent, maar decennia later zou het algemene beeld zijn dat er zo goed als niets was uitgekeerd.

Aan het eind van de vorige eeuw kwam de roof weer naar voren. De Val van de Berlijnse Muur, maar zeker ook de steeds grotere belangstelling voor de Holocaust en het optreden van het World Jewish Congres in de USA bracht alles in versnelling. Toen ook nog bleek dat in Zwitserse banken nog Joodse tegoeden waren én mysterieuze goudstaven, verdween het onderwerp niet van tafel. Het ging nu niet alleen meer om ‘rechtsherstel’, maar ook om ‘restitutie’.

Er bleek nu ook dat de nalatenschappen van vermoorde Joden, de zogenaamde ‘onbeërfde Joodse nalatenschappen’ bij de overheid, banken en verzekeringsmaatschappijen terecht waren gekomen. En ook beurshandelaren hadden zich in de oorlog verrijkt bij de handel in ‘Joodse’ aandelen. Een deel hiervan was al decennia bekend, maar er was niets mee gedaan.

Dat ging veranderen en in Nederland werd het CJO opgericht om namens de Joodse gemeenschap met de overheden, de banken, de verzekeringsmaatschappijen en de beurs in overleg te komen. Daarnaast zou het World Jewish Congres als pressiegroep optreden, waarbij ‘blackmail’ niet werd geschuwd en in Nederland waren een paar groepen die voor deelbelangen opkwamen. De belangrijkste was volgens de auteur wel Avraham Roet, die vooral opkwam voor de in Israël levende ex-Nederlandse Joden, zoals het WJC zich sterk maakte voor Joden in Oost-Europa.

Loopjongen en bad boy

In Nederland stelde de staat een aantal commissie in die zich met de banken en verzekeraars en andere betrokken instanties ging bezighouden. De bekendste werd de commissie Van Kemenade die het overheidsbeleid van toen ging onderzoeken. Door de auteur wordt hij wel ‘loopjongen van de regering’ gekarakteriseerd, terwijl Scholten, die de banken en verzekeraars moest onderzoeken, als bad boy naar voren komt.

Er waren natuurlijk tal van problemen, omdat bijvoorbeeld juridische termijnen om wat te doen, ruim overschreden waren. Ook staat in de wet dat bij afwezigheid van erfgenamen de staat rechthebbende is, niet een groep van anderen. Ook de angst bij de overheid voor precedentwerking was groot, waarbij vooral aan de Indische gemeenschap werd gedacht, die ook met financiële eisen kwam.

Opwaardering

Hoeveel had de overheid eigenlijk over voor de restitutie en hoeveel eiste het CJO? De overheid hield eerst zijn eigen maximum onder de tafel, uit angst dat het CJO erover heen zou gaan en het CJO gaf nog geen getal, omdat dat dan als eindgetal zou eindigen. Auteur Sanders geeft duidelijk aan dat na alle onderhandelingen er uiteindelijk veel grotere bedragen uit kwamen, dan men van tevoren had gedacht. Dat gold ook voor de commerciële partijen als de banken, want daar kwamen de bedragen ook veel hoger uit, omdat er een opwaarderingsfactor van 22 werd bepaald. Dat was de opwaardering van wat het in 1940-1945 waard was geweest en 22 was zeer hoog: in Frankrijk werd de opwaarderingsfactor op 1,8 vastgesteld.

Hoewel de auteur stelt dat alle bedragen goed onderbouwd zijn, valt het wel op hoe veel spelers met miljoenen googelen met weinig bewijsmiddelen en dat ‘morele gronden’ in de strijd worden geworpen als de juridische gronden geen uitsluitsel geven. Uiteindelijk zou de totaalsom van de uitkeringen oplopen tot 764 miljoen euro en dat mocht de Stichting Maror gaan verdelen.

Deze studie is taaie kost. Het gaat niet alleen over miljarden, maar ook over boetedoening, schuld en compassie.’

Titel: Bittergeld. De restitutie van geroofde Joodse oorlogstegoeden
Auteur: Joop Sanders
Uitgeverij: Verbum
ISBN: 9789493028470
Prijs: 35 euro

Categorie: | |

Home » Cultuur » Boeken » ‘We hebben er recht op’ – boekrecensie Bittergeld