Aandacht trekken en shockeren – column Bart Vink
Meestal berichten media over dingen die fout gaan. Dat wat ons schokt of wat afwijkt van het normale. Kleine en grote onderwerpen. Dichtbij en veraf. Hoe meer media, hoe meer berichten die tonen wat er allemaal niet goed gaat. Op individuele media waarop iedereen kan zeggen en laten zien wat hij denkt en wat hij wil, is het vaak niet anders. Twitter, Facebook, Instagram, TikTok en YouTube tonen dat dag in, dag uit. Het is in feite de ultieme democratisering van ‘het nieuws’. Maar ook hier trekken dus vaak negatieve, provocerende, schokkende berichten en beelden de meeste aandacht.
Net als op straat bij demonstraties wordt niet alleen veel aperte nonsens verkondigd, maar ook wordt, om op te vallen, steeds vaker een overtreffende trap gebruikt. Waarschijnlijk verklaart dat het gebruik van Jodensterren, van foto’s van in kampen opgesloten Joden en andere Holocaust-beelden die met het onderwerp niets te maken hebben. Dat dit soort beelden pijn doen, kan degene die ze deelt duidelijk niet schelen. Aandacht trekken en shockeren is immers vooral de bedoeling. Of duidelijk maken dat je je niets aantrekt van de ‘gevestigde orde’. Herhaalde verzoeken om dergelijke beelden niet meer te gebruiken, hebben dan ook geen enkel effect.
Degenen die ze verspreiden, lijken daarmee op voetbalhooligans die al vanaf de jaren tachtig racistische en antisemitische leuzen binnen en buiten stadions laten horen. Ze hebben duidelijk schijt aan alles en iedereen en leven (in elk geval een deel van hun tijd) in hun eigen wereld. Als het al te zeer uit de hand is gelopen, wordt er kortstondig schande van gesproken, maar paal en perk wordt er niet aan gesteld. Niet voor niets vergelijk ik de vele shockerende (media-)uitingen en hun afzenders met de genoemde voetbalpraktijken.
Een verschil is misschien dat bewust en opzettelijk kwetsen en provoceren tegenwoordig ‘vrijheid van meningsuiting’ wordt genoemd en onzin uitkramen ‘een democratisch recht’. Zo ver zijn voetbalsupporters bij mijn weten nog niet gegaan. Dat bekende stand-up comediants en cabaretiers zich op hun podia hieraan nu ook schijnen te spiegelen, is bij het voetbal ook nog niet het geval. Kan me niet voorstellen dat Max Tailleur, Wim Kan, André van Duin of voor mijn part Youp van ‘t Hek dit zouden hebben gedaan. Maar nu ineens cabaretier Peter Pannekoek zoiets heeft gezegd in zijn oudejaarsconference is het ineens grappig, heeft het niets met een gebrek aan respect te maken en is het o zo goed bedoeld.
Waar over de uitingen van de demonstranten ten minste nog met regelmaat negatief gesproken wordt, worden de grappen van Pannekoek over Joden in Bergen-Belsen en Auschwitz met de mantel der liefde bedekt. Mij geeft dat geen goed gevoel. Of dat nu komt doordat mijn opa – en verschillende andere familieleden – in een van die kampen is vergast of omdat het voor mij net zo gevoelloos is als wat al die demonstranten op straat en op sociale media doen, weet ik niet. Maar gelachen heb ik niet om deze uitglijder. Ook al hopen sommigen iets anders: op deze manier wordt het meer en meer ‘gewoon’ en algemeen aanvaard om de meest gruwelijke vergelijkingen te maken. En Joden zijn weer eens een makkelijk ‘doelwit’.
Ik hou me eraan vast dat het afwijkende en het negatieve opvalt, daarom gebruikt wordt, maar geen gemeengoed is. Dat de overgrote meerderheid ook niets van dit soort uitingen wil weten omdat we ze niet ‘gewoon’ noch ‘acceptabel’ vinden. Zelfs die ene cabaretier die zich van dergelijke taal bedient voor een miljoenenpubliek, verandert dat niet. Zoals ook demonstranten, activisten en extreme politici met hun uitingen geen invloed hebben op de manier waarop we met elkaar omgaan, respect tonen voor elkaars gevoelens en hoe de overgrote meerderheid van ons zich uit. Toch?
Lees ook:
Troostijs? – column Bart Vink
‘Daar stond de ijsbeker. Midden op de eettafel, begin 2020. Met mijn favoriete bananensmaak, chocolaatjes en stukjes walnoten: ‘chunky monkey’. Troost gaf dat heerlijke ijs mij in een droevige tijd toen mijn relatie eindigde en ik tijdelijk een kleine studio bewoonde. Het was het ijs dat ik ook mijn opgroeiende dochters van kleins af aan serveerde. Het ijs dat mij deed denken aan de ijsfabriek in het Amerikaanse Vermont die ik in 2002 met toenmalige vrouw en dochtertje bezocht. Dat ijs stond voor veel…’
Deze column is mede mogelijk gemaakt door Stichting Maror.
Waardeert u dit artikel?
Doneer hier dan een klein bedrag. Jonet.nl is een journalistiek platform dat zonder giften niet kan bestaan. Wij danken u bij voorbaat.
Wil je meer informatie of een hoger bedrag doneren? Ga naar jonet.nl/doneren