Van der Laan en ons onderlinge gekibbel – Max van Weezel

Ingrid de Groot

Hoe de Amsterdamse herstelbetalingen te verdelen binnen de Joodse gemeenschap? Een gevoelige kwestie, maar laten we burgervader Eberhard Van der Laan niet nodeloos belasten met ons onderlinge gekibbel.

‘Naar aanleiding van het verschijnen van de biografie Van der Laan van Kemal Rijken was er in De Balie een discussiemiddag over de sterkte- en zwaktepunten van de Amsterdamse burgemeester. Vriend en adviseur Geert Mak prees het calvinistische plichtsbesef van Eberhard van der Laan. Oud-hoofdcommissaris van politie Bernard Welten vertelde dat je heel goed zaken kon doen met de burgemeester als je maar niet tegen hem zei dat hij te veel rookte. Minder te spreken over de eerste burger van de hoofdstad waren de activisten Raul Balai (tegen Zwarte Piet) en Frank van der Linde (tegen de stedenband tussen Amsterdam en Tel Aviv). Van der Laan beheerste de kunst tegenstanders eindeloos aan het lijntje houden, zei Balai. Als je de burgemeester voor de voeten liep, ging hij zich grof en intimiderend gedragen, voegde Van der Linden daaraan toe.

Ik zelf ken Van der Laan als iemand die goed wil doen maar er slecht tegen kan als er vervolgens toch kritiek op hem komt. Dan voelt hij zich unfair behandeld en kan het voorkomen dat hij van woede ontploft.

Afgelopen dinsdag was er zo’n moment. Het Parool interviewde Van der Laan over de zogenaamde erfpachtkwestie: in het naoorlogse Amsterdam moesten Joden die uit de concentratiekampen terugkwamen of ondergedoken hadden gezeten de gemeente boete betalen omdat ze in hun afwezigheid de erfpacht van hun huis niet hadden afgedragen. Een grof schandaal, vindt Van der Laan. Hij heeft daarom voorgesteld de Joodse gemeenschap financieel tegemoet te komen. Amsterdam stelt 10 miljoen euro beschikbaar voor projecten die de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog levend moeten houden, zoals het Nationaal Holocaust Museum aan de Plantage Middenlaan en het monument met daarop alle 102.000 namen van gedeporteerde en vermoorde Joden, Roma en Sinti dat moet verrijzen in de Weesperstraat. Voor zo’n Namenmomument lobbyt het Nationaal Auschwitz Comité al jaren. In zijn biografie beschrijft Rijken dat het voorstel niet in goede aarde viel bij een aantal Joodse notabelen die het geld liever wilden besteden aan Joodse scholen en het bejaardentehuis Beth Shalom. Op een bijeenkomst van een speciaal gevormde ‘klankbordgroep’ viel Van der Laan uit tegen oud-directeur van het CIDI en nu voorzitter van het Joods Humanitair Fonds Ronny Naftaniel die hij van lekken naar de pers verdacht.

De strijdbijl is kennelijk nog steeds niet begraven. Afgelopen zondag verscheen Naftaniel in het tv-programma ‘Buitenhof’. Wie dacht Van der Laan wel dat hij was dat hij van bovenaf wilde bepalen dat de 10 miljoen aan het Holocaust Museum en het Auschwitz Comité werden gegeven? Niet de gemeente ging over die beslissing maar de Joodse gemeenschap (‘Het is ons geld, Joods geld’). De rechthebbenden waren in eerste instantie de oorlogsslachtoffers en hun nabestaanden. De Joodse scholen en culturele instellingen hadden ook dringend geld nodig. Als er dan nog wat overschoot, kon dat naar de Namenwand. Maar pas nadat de Joodse gemeenschap daarover was geraadpleegd. Nu was Naftaniel mensen tegen gekomen die zich door Amsterdam ‘nog een keer bestolen voelden’.

Had de kritiek van Naftaniel hem geraakt, wilde Het Parool van de burgemeester weten. Een agressieve Van der Laan: ‘Wat denkt u zelf? De gemeente besteelt de Joden opnieuw? Mag ik me geraakt voelen?’

Uit eigen ervaring weet ik hoe gevoelig de kwestie van de oorlogstegoeden ligt. Eind jaren negentig zat ik in het bestuur van het Nieuw Israëlietisch Weekblad. Zwitserse banken en Nederlandse verzekeringsmaatschappijen bleken in de oorlog geld van Joodse slachtoffers achterover te hebben gedrukt. Met enige vertraging was dat uitgegroeid tot een groot politiek issue. Het kabinet-Kok zette commissies onder leiding van wijze mannen als Jos van Kemenade, Frans Kordes en Willem Scholten aan het werk. Prominenten uit de Joodse gemeenschap adviseerden de commissies of maakten er zelf deel van uit. Brandende kwestie in Joodse kring was ook toen al aan wie eventuele herstelbetalingen ten goede moesten komen: aan goede doelen als het Joods Historisch Museum of aan de individuele oorlogsslachtoffers en hun erfgenamen. De gemoederen liepen hoog op bij het NIW. De redactie meende dat de individuele slachtoffers recht op het roofgeld hadden. Een groot deel van het bestuur vond het beter te investeren in de infrastructuur en de toekomst van de Joodse gemeenschap. Complicerende factor was dat een van mijn medebestuursleden ook deel uitmaakte van de commissie-Van Kemenade die ervan werd verdacht het geld in goede doelen te willen steken. Tijdens de bestuursvergadering vlogen de verwijten over en weer. Een redactrice noemde zitting nemen in de commissie-Van Kemenade even verderfelijk als het lidmaatschap van de Joodse Raad in de oorlog. De bestuurder in kwestie pikte dat niet en verliet met slaande deuren de vergadering. Nu, bijna twintig jaar later, leidt de oorlog weer tot ruzie over geld.

Beste Joodse gemeenschap, zullen we Van der Laan niet nodeloos belasten met ons onderlinge gekibbel?’

Bron: Vrij Nederland

Categorie:

Home » Columns en opinie » Gastcolumns en blogs » Van der Laan en ons onderlinge gekibbel – Max van Weezel