Meijer: ‘Ik werd al jong nieuwsgierig naar het Jodendom’

GrL

Judith Meijer is sinds 1 september directeur van Joods Maatschappelijk Werk (JMW). Jonet ging kennismaken en ontmoette een gepassioneerde vrouw die liever bezig is voor anderen dan dat zij zelf in de schijnwerpers staat. Toch wilden we weten wie zij is en wat haar achtergrond is.

Wie is Judith Meijer?
Ik houd er helemaal niet van om op de voorgrond te staan, ik ben meer dienstverlenend van aard. Er zijn veel mensen met goed ontwikkelde ego’s die dat ook graag tentoonspreiden, dat heb ik niet, althans dat denk ik niet. Ik woon alweer dertig jaar met veel plezier in Amsterdam, ik ben Amsterdammer geworden, zodanig dat ik er ook niet meer weg zou willen. Maar ik heb gestudeerd in Groningen, psychologie. Daar heb ik lang over gedaan, vooral ook omdat ik zeer maatschappelijk actief ben geworden naast mijn studie.’

Ik ben geboren in Twente, in Delden. Ik heb er alleen de eerste negen maanden van mijn leven gewoond. Mijn vader was spoorman en hij kon een baan krijgen in Nijmegen. Daar heeft hij eerst op kamers gewoond en toen hij een huis kon krijgen, een flatje, is mijn moeder met mij naar hem verhuisd. We gingen wonen in Hatert, thans een Vogelaar- of Krachtwijk. Ik had twee jongere broertjes. Ook heb ik dat typische oudste-gedrag, het je extra verantwoordelijk voelen. Het gevoel dat je de weg moet bereiden en dat op een gegeven moment ook doet. Met veel plezier ben ik in Nijmegen opgegroeid en heb ik er de middelbare school doorlopen. Daarna ben ik zo ver weg mogelijk van Nijmegen gegaan.’

Waarom dan Groningen?
‘Nou, dat was zo ver mogelijk van Nijmegen. Ik ben in een heel beschermd gezin opgegroeid, dus dan wil je op een gegeven moment losbreken, en dat heb ik gedaan. Mijn ouders waren erg beschermend en ik wilde gewoon op eigen benen kunnen staan. En in Groningen wist ik zeker dat ze niet elke dag even zouden langskomen. Ik was mij dat eigenlijk niet zo bewust, want ik wilde gewoon weg. Daarvan heb ik nooit een seconde spijt gehad, al was ik het eerste jaar wat onthand. Zo kon ik nog geen band plakken en geen soep koken.’

Nieuwsgierig

Bent u in uw jeugd met Jodendom in aanraking gekomen?
‘Mijn ouders waren katholiek. Niet extreem, gewoon gezellig katholiek. In Nijmegen wist ik niets over de Joodse gemeenschap aldaar. Toen ik wat jonger was, werd ik wel voor Joods aangezien, door mijn naam en mijn uiterlijk. Ik heet Judith Esther en heb dus twee Joodse voornamen. Dat leidde ertoe dat ik in Groningen meer over het Jodendom wilde weten. Dus ik ben daar op zoek gegaan naar wat dat dan eigenlijk is, Joods zijn. In mijn studietijd heb ik mij er een tijdje in verdiept. En later, toen ik was afgestudeerd, werkte ik een tijdje in het AMC op de afdeling psychiatrie. Er werkten twee Joodse psychiaters met wie ik daar regelmatig gesprekken over had.

In Groningen bezocht ik de synagoge op momenten dat je daar als leek in kon, maar ik ben nooit naar een dienst geweest. Er waren zo nu en dan ook tentoonstellingen in de sjoel in de Folkingestraat, daar ging ik geregeld naartoe.

Ik heb ook iets met begraafplaatsen en heb dus veel Joodse begraafplaatsen bezocht. Ook in Amsterdam en omgeving heb ik ze allemaal opgezocht. Ik vind het boeiende plekken, want ze hebben een bepaalde sfeer. Het zegt ook iets over de historie. Ik ben zeer geïnteresseerd in geschiedenis, dus dat was ook een reden om naar Joodse begraafplaatsen te gaan. Als ik op vakantie ga, dan is het eerste dat ik doe kijken of er een synagoge is in die stad of een Joodse begraafplaats. En dan ga ik daarheen. En dan kun je mij vragen: waarom? Maar daar heb ik geen antwoord op.

Ik denk dat het echte nieuwsgierigheid is van mij. Misschien heeft het met de Tweede Wereldoorlog te maken. Mijn vader heeft de oorlog nog bewuster meegemaakt dan mijn moeder en één van de dingen die hij zei op grond van zijn oorlogservaringen was: word nooit lid van wat voor organisatie dan ook. Dat gaat je achtervolgen. (Lacht.) Dus toen dat allemaal speelde de afgelopen zomer, dacht ik: hij heeft wel gelijk gehad. Hij heeft mij echt erg gewaarschuwd.

Joden die de oorlog hebben overleefd, zeggen ook vaak tegen hun kinderen: laat je niet registreren, word nergens lid van…
‘Ja, want dan ben je kwetsbaar.’

Ja, dat hebt u afgelopen zomer gemerkt’
‘Ik denk dat die nieuwsgierigheid vooral door mijn vader kwam. Hij was politiek bewust en heeft mij al heel jong verteld wat er in de oorlog gebeurd is en vond dat verschrikkelijk. Ik ben in Groningen al snel gaan meelopen met de stille tocht op 4 mei. Dat was een prachtige tocht. Daarin heb ik zeker vier of vijf keer meegelopen tijdens mijn studententijd, eind jaren zeventig, begin jaren tachtig, heel bewust.

Sinds ik weg ging uit Groningen heb ik jarenlang gezocht naar zoiets. In Amsterdam heb ik dat nu gevonden in de dodenherdenking in de Hollandsche Schouwburg. Het is erg belangrijk voor mij. Herdenken op de Dam is mij te massaal.’

U zei dat u al snel maatschappelijk actief werd in Groningen. Wat voor activiteiten waren dat?
‘De Vrouwenbeweging, milieubeweging, dat soort dingen.’

Blijf-van-m’n-lijf-huis

U hebt een heel lang CV. Maar één ding valt op: het Blijf-van-m’n-lijf-huis. Daarvan bent u bijna vier jaar directeur geweest. Waarom koos u daarvoor?
‘Eigenlijk ben ik in allerlei vrouwenorganisaties actief geweest. Eerst bij Tegen haar wil en andere organisaties, en toen uiteindelijk bij Blijf. Dat paste in mijn activiteiten. Ik weet niet of je de uitdrukking vrouw als beroep kent; dat betekent dat alles ook in verband staat met jezelf. Na tien jaar vond ik dat wel zwaar worden. Dat moet voor veel Joodse Nederlanders ook zo zijn: als je Joods bent, dan gaat het ook altijd een beetje over jouzelf. Het komt altijd binnen. In het vak van hulpverlenen hebben ze het altijd over professionele distantie, maar ik geloof daar niet in. Ik denk dat je niet te veel afstand moet hebben, dat dat een oude opvatting van hulpverlenen is, maar het kan soms ook te dichtbij komen. En dat vond ik, na tien jaar vrouw als beroep, pittig worden.

Hoe zag uw directeurschap van het Blijf-van-m’n-lijf-huis eruit?
‘Het Blijf-van-m’n-lijf-huis was oorspronkelijk een vrijwilligersorganisatie. De Blijf-huizen zijn ontstaan vanuit een activistische achtergrond, het feminisme, en in de tijd dat ik directeur werd gingen al die Blijf-huizen zich professionaliseren. Dus er kwamen professionals met betaalde banen en ook werd de kwaliteit van de hulpverlening anders. Voordat ik daar kwam, had daar een interim gezeten en die heeft die organisatie echt omgevormd. We kwamen van een situatie waar de ratten door het gebouw liepen en de pooiers binnen zaten. Het kon zo echt niet meer. Dat was in Amsterdam, in een oude villa op de Omval aan de Amstel. De interimmer heeft het toen verhuisd naar een plek waar mensen gewoon goed konden wonen, waar het ook prettig wonen was, ook op een geheim adres. Dat was een plek waar toen voor het eerst betaalde krachten zaten, waar 24 uur iemand was; zij heeft er ‘s nachts gastvrouwen neergezet. En elke vrouw die opbelde, kreeg een hulpverlener aan de lijn, in plaats van een van de bewoners. Dat waren echt een paar grote slagen. De gemeente had gezegd: als jullie het niet voor elkaar krijgen dan gaat het dicht. En zij heeft het op een goede manier weten te realiseren. Ze heeft een goede basis gelegd. Ik kon de organisatie daarna gaan uitbouwen. Vervolgens was het keer op keer zorgen dat de afspraken werden nagekomen: dit is wat er is afgesproken en zo gaan we het doen. Op een aantal plaatsen zaten mensen die daar voor het eerst werkzaam waren in nieuwe functies, dus ik moest kijken of zij wel voldeden. En mensen die het goed deden stimuleren en ruimte geven. Bij mensen die het minder goed deden zoeken naar een oplossing daarvoor. Al dat soort dingen.

Met wat voor een vrouwen had u te maken?
De vrouwen die daar kwamen, vormden een afspiegeling van de samenleving. Vijfendertig vrouwen en veertig kinderen, dat was op zich al een enorme verbetering ten opzichte van de Omval. Als je nu terugkijkt, denk je: hoe hebben zij het met elkaar kunnen volhouden? Er waren ook geregeld ruzies en gedoetjes onder de vrouwen, spanning, maar ik heb daar ook de leukste feesten meegemaakt. Iedereen kwam daar met zijn eigen culturele uitingen: zingen, dansen, muziek; het was een heel mooie samenleving ook. Het was nog de tijd van de semafoon, zo’n ouderwetse pieper. Het eerste halfjaar ging de pieper bijna elk weekend en bijna elke nacht. En dan belde je naar het Blijf-huis om te vragen wat er aan de hand was. Of je moest erheen. Het was erg intensief, je woonde er bijna. Als er een conflict was, had je de vrouwen in je kamer en moest je ter plekke bedenken hoe dat moest worden opgelost. Dat vond ik ook wel erg leuk. We werkten samen met de politie; als die een huis oprolden waar allemaal vrouwen zaten die daar door vrouwenhandel terecht waren gekomen, werden die bij ons geplaatst. Het was prachtig. Het lijkt wel zielig, maar het was een kakofonie van vrouwen en kinderen. Er werd ook vreselijk veel gelachen. Ik herinner mij het niet als een nare plek.’

U heeft veel bestuurlijk werk gedaan. Wat moet een psychologe in al die vergaderkamers?
‘Ik was heel maatschappelijk betrokken en wilde iets teruggeven. Ik ben niet als psycholoog aan het werk gegaan, maar al vrij snel als leidinggevende. Echter, als de maatschappelijk werkers met vakantie waren, ving ik toen nog de vrouwen op. Mijn beroep is altijd leidinggevende geweest. Ik heb nooit als therapeut gewerkt. Veel psychologen vinden trouwens toch geen werk in hun eigen gebied. En in Groningen was dat al helemaal extreem: de helft van de afgestudeerde psychologen was werkloos. En werkloosheid was wel het laatste waarop ik zat te wachten.’

Uw voorlaatste functie was bij de GAZO (Gezondheidscentra Amsterdam Zuidoost). Daar heeft u zes jaar gewerkt, onder andere met minderheden. Heeft u daar iets aan in uw werk voor JMW?
‘Tja, ik heb iets met kleine gemeenschappen. Ik houd van de diversiteit in dit land en ik vind een inclusieve samenleving zeer belangrijk. Ik heb dus ervaring met hoe gemeenschappen werken. En ook hoe inclusief-exclusief werkt. Wat de dominante samenleving doet en hoe een minderheid daarop reageert, en zich teweer stelt. Ik ken het onderlinge gedoe, dat heb je in elke gemeenschap, dus ook in deze. Daar heb ik veel van gezien.’

Maar de Joodse minderheid ziet zich niet als minderheid.
‘Nadrukkelijk heb ik dat woord ook niet gebruikt want het wordt vaak als negatief gezien. Ik heb het liever over gemeenschappen, over mensen die uit onderlinge verbondenheid naar de wereld kijken. Het is zoveel positiever dan alleen denken in grote of kleine groepen. Je leert ervan alert zijn op gevoeligheden. Waarschijnlijk maken Joden de ergste Jodenmoppen, maar ikzelf mag dat als niet-Jood niet doen. Zo zit het. Je mag verschrikkelijke dingen zeggen over je eigen moeder, maar niet over die van je partner. Dat moet je eerbiedigen en dat doe ik dan ook. Hoe meer je snapt hoe het werkt, hoe beter je ook in staat ben om het te respecteren. Omdat ik al een aantal gemeenschappen ken, weet ik sneller waar ik het moet zoeken. Sneller op zoek ga naar en sneller – hoop ik – gevoel heb voor feiten waar ik naar moet kijken.

Heeft u in de loop van de jaren ook ervaring opgedaan met categorale zorg?
‘Vrouwenhulpverlening, wat denken jullie daarvan? En met de etnische categorale organisaties heb ik alleen zijdelings contact gehad. Maar de vrouwenbeweging is ook categoraal en ik merk nu al dat ik daar ook uit put. Want ik snap de discussies ook waarom je het apart moet houden. Dat zit voor een deel in het feit dat een categorale gemeenschap een andere is dan de dominante. Maar er zijn ook andere argumenten waarom je het categorale aanbod ook categoraal moet houden. Omdat je net iets anders te bieden hebt dan een ander.’

JMW is bijna de laatste categorale organisatie die nog bestaat. Wat vind u daarvan?
‘Spannend voor JMW. Maar er zijn er nog meer, je hebt ook hulporganisaties op religieuze denominatie, zoals een gereformeerd RIAGG. Ik hoop ook een beetje dat het terugkomt. Sinds Pim Fortuyn mag je niets meer speciaal voor minderheden doen, bijvoorbeeld teksten in het Turks of Marokkaans op je website zetten, want die mensen moesten maar Nederlands leren. Er is nu al heel lang zo’n koers gevaren en ik hoop dat het tij keert.’

Categorie:

Home » Achtergrond » Meijer: ‘Ik werd al jong nieuwsgierig naar het Jodendom’