Joodse soldaten Löwenhardt in Eerste Wereldoorlog

Pauline Lenhof & Soehne Lowenhardt

‘Op het zesde lustrum van de Nederlandse Kring voor Joodse Genealogie sprak Bart Wallet over de Joodse soldaat. Zijn woorden deden mij realiseren dat ik een bijzondere weg heb gekozen. Ik spreek van het midden van de jaren zestig toen de meeste Joodse jongens in Nederland zonder dralen voldeden aan de militaire oproep en dienst namen in onze strijdkrachten. Ik weigerde dienst en mijn Joodse identiteit had daar alles mee te maken. Mijn motivatie kwam niet overeen met wat volgens Wallet het meeste voorkwam onder Joodse dienstweigeraars waar dan ook, de weigering om eventueel op Joodse tegenstanders te moeten schieten. In mijn geval had de motivatie alles te maken met de Holocaust. Mijn argumentatie kwam er eenvoudig op neer: jullie (Nederlanders) hebben ons (Joden) niet beschermd, ik heb niet de behoefte om voor jullie te vechten. Voor de commissie die oordeelde over dienstweigeraars moest ik vanzelfsprekend een pacifistisch praatje ophangen.

Of had mijn motivatie, zonder dat ik me dat ten volle besefte, iets te maken met de krijgshaftige geschiedenis van mijn familie, dat wil zeggen de kant van de Löwenhardts? Ik kende die geschiedenis toen nog niet, mogelijk wist ik wel dat mijn grootvader Adolf in de Eerste Wereldoorlog voor de Duitsers had gediend en in de tweede door de Duitsers was vermoord. Ik vermoed dat mijn vader daar in mijn prille jeugd wel opmerkingen over zal hebben gemaakt. Misschien heb ik er wel naar durven vragen, op de reizen die ik met hem naar Dortmund maakte waar hij moest zijn voor Wiedergutmachungs-kwesties.
Maar de volle omvang, daar had ik nog geen weet van. Ik wist nog niet dat mijn grootvader Adolf én zijn acht broers, alle negen mannen uit het gezin Löwenhardt, in de Eerste Wereldoorlog frontsoldaten waren geweest. Wapenbroeders.

1914-1918
Een krijgshaftig verleden? Moet ik me daarvoor schamen misschien? Is dit vraagteken op zijn plaats? Of zou het een uitroepteken moeten zijn? Ik zal in dit verhaal het een en ander ontlenen aan Jews and the Military, het boek van Derek Penslar, historicus aan de universiteiten van Toronto en Oxford. Penslar vestigt de aandacht op het gebrek aan interesse, zowel onder historici als bij het publiek, voor de Joodse soldaat, met name de Joodse diaspora-soldaat. Bewondering is er voor de bijbels-Joodse krijgsgeschiedenis, voor de Hebreeuwse krijger en nog meer voor de soldaat van het hedendaagse Israël – maar de verbinding daartussen wordt weggemoffeld, in Israël zelf meer nog dan in galoet (de diaspora).

Penslar verwijst naar het verhaal uit de Eerste Wereldoorlog over de Joodse soldaat die een vijandelijk soldaat dodelijk verwondt – en deze dan tot zijn gruwen het Sjema Jisraeel hoort uitspreken. Hij laat zien dat het verhaal van ver voor WOI dateert. Het verwijst naar het centrale thema in de geschiedenis van de Joodse diaspora-soldaat, in dienst van een staat: mag en kan een Jood op een Joodse tegenstander schieten? En vanuit de optiek van de staten: zijn Joodse soldaten wel te vertrouwen omdat zij daar moeite mee hebben?

Zou ik me moeten schamen omdat mijn overgrootvader en zijn negen zonen ten strijde trokken? Penslar laat zien dat Joden in de diaspora lang niet altijd passief waren. Wel degelijk namen zij door de eeuwen heen de wapens op om hun gemeenschappen te verdedigen. Het probleem ontstaat met de vorming van staten, dienstplicht en massalegers. Mijn voorvaderen vochten voor de Duitse staat, een land met een lange antisemitische traditie. En de oorlogen waarin zij vochten waren nou niet bepaald verdedigingsoorlogen. Zij waren Joodse soldaten in dienst van Duitsland.

Joodse soldaten? Hoe Joods waren zij eigenlijk? Halachisch bestaat er geen twijfel: op en top. Zij waren Joden en zij bleven Joden. Zij trouwden met Joodse vrouwen. Zij lieten hun zonen besnijden. Maar ik twijfel aan de hoeveelheid Jiddischkeit die zij in de praktijk brachten. Hun kinderen gaven zij in de jaren tussen de twee oorlogen meestal niet-Joods klinkende namen.

Mijn grootvader en zijn broers waren in dit opzicht exemplarisch voor de grote massa Duitse Joden die hongerde naar erkenning en acceptatie. Zij waren pas kort tevoren staatsrechtelijk gelijkgesteld aan de rest van de bevolking (1848) en die gelijkstelling moest in veel Duitse Länder nog bevochten worden. Als ze al Jood bleven – velen gingen over tot het christendom – konden ze moeilijk weerstand bieden aan de drang om te bewijzen dat ze even goede zo niet bétere Duitsers waren dan hun landgenoten. Zo ook mijn grootvader.

Bloeddorstig
Voor het effect van het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog op de Duitse Joden moeten we bij een andere auteur zijn, Amos Elon. Deze Israëlische historicus-journalist geeft in ‘The pity of it all’ een huiveringwekkend beeld van de oorlogshysterie waaraan ook de Joodse bevolkingsgroep niet ontkwam. Er heerste een ware psychose. Joodse intellectuelen betoonden zich, op een heel enkele uitzondering na, Duitser en bloeddorstiger dan de Duitsers. Het aandeel van de Joden onder de oorlogszeloten was disproportioneel hoog, schrijft Elon… “Long devoted to the cult of Bildung, they convinced themselves … that the superiority of German Kultur justified the German cause: it would inevitably result in the victory of German arms”. De oorlogshysterie was vooral sterk in de grote steden; op het platteland stonden Joden in het algemeen wel wat sceptischer tegenover de oorlog. Een belangrijke factor voor Duitse Joden was dat de oorlog tegen Rusland was gericht, het despotische land met een antisemitisch regime en veel pogroms.

De Joodse hoop op volledige integratie werd versterkt door de toespraak van de Kaiser op 4 augustus 1914. Hij stelde dat verschillende geloven of partijen er niet meer toe deden, er was nu één verenigd Duits volk. Joden waren daar dankbaar voor, Paul Rieger van de Centralverein Deutscher Staatsbürger jüdischen Glaubens schreef dat ‘de natie nu als één enkele familie is.’ Het venijnige gif dat tot voor kort over Duitse Joden was uitgestort werd nu op Engeland gericht.

God stond aan de kant van Duitsland, leidende rabbijnen riepen om annexatie van gebieden in België, Frankrijk, Rusland. De vooraanstaande liberale rabbijn Leo Baeck zei dat oorlog weliswaar een kwaad was, maar maakte een uitzondering voor déze oorlog die hij een ‘nuttig kwaad’ noemde. ‘Ze laat ons voelen hoe het leven van het Vaderland het onze is en hoe het bewustzijn [van het Vaderland] resoneert in dat van ons.’ De oorlog zou zorgen voor nieuwe banden tussen Duitsers van alle geloven.

Joden meldden zich massaal als vrijwilliger, de Centralverein riep hen daartoe op: ‘haast je om je aan te melden als vrijwilliger, al jullie mannen en vrouwen moeten iedere mogelijke dienst verlenen aan het Vaderland.’ Zelfs de weinige Duitse Zionisten waren nu plotseling vóór Duitsland en voor de oorlog. Er waren Duitse Zionisten die uit Palestina terugkeerden om vrijwilliger in Duitsland te worden, zoals de arts Elias Auerbach uit Haifa. Kurt Blumenfeld, voorzitter van de Duitse Zionisten, verwelkomde de ‘geest van 1914’ en zei dat de Duitse Kultur de wereld zou genezen…’

Lees de rest van dit achtergrondartikel via deze link.

Auteur: John Löwenhardt

Categorie: | |

Home » Nieuws » België » Joodse soldaten Löwenhardt in Eerste Wereldoorlog