Onderzoek wijst uit: overheid na 1945 afstandelijk bij restitutie

Den Haag, Binnenhof, (beeld: wikipedia)

Dat de Nederlandse overheid na de Tweede Wereldoorlog kil, bureaucratisch en stroef te werk ging in het restitutieproces met de overlevende Joodse burgers, was alom bekend. Nu staat echter ook vast dat het zo was. Dit komt door onderzoek van rechtshistoricus Christiaan Ruppert voor het Nederlands Studiecentrum voor Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR). Hij publiceert donderdag het onderzoek ‘Bewindvoerders in de klem. Het moeizame Nederlandse rechtsherstel van Joodse oorlogstegoeden (1944-1952)’.                      

Joden die de oorlog overleefden konden na de oorlog slechts moeizaam aanspraak maken op de tegoeden en goederen van hun omgekomen familieleden. Het duurde jaren voordat er iets teruggeven werd. De Nederlandse overheid stelde zich bureaucratisch, onbehulpzaam en zelfs afstandelijk op tijdens het restitutieproces. Er heerste een grote politieke desinteresse voor de Joodse vermogens. Bewindvoerders van de vermogens van zogeheten ‘Joodse afwezigen’ moesten het zelf opknappen in hun zoektocht naar wat er aan Joodse vermogens overgebleven was, aldus gastonderzoeker Ruppert.

‘Joodse afwezigen’

In 2021 werd na 75 jaar het archief van het Nederlandse Beheerinstituut (NBI) openbaar gemaakt. Rechtshistoricus Christiaan Ruppert deed enkele jaren onderzoek in het Nationaal Archief en analyseerde zeshonderd beheerdossiers van ‘Joodse afwezigen’. Dit nieuwe onderzoek geeft een scherper beeld over de wrange praktijk van het naoorlogse restitutieproces dan eerder bekend was uit rapporten van onderzoekscommissies eind jaren negentig, aldus een persbericht. De onderzoeksresultaten zijn in een artikel in het historische vakblad BMGN gepubliceerd.

Bewindvoering

Joden die na de oorlog aanspraak wilden maken op tegoeden en goederen van omgekomen familieleden, moesten een voorstel doen aan het Nederlandse Beheerinstituut om een bewindvoerder te benoemen. De helft van de bewindvoerders was familie van de ‘Joodse afwezige’. In een derde van de gevallen had de familie een andere persoon bereid gevonden om de bewindvoering op zich te nemen. De drijfveer was vaak dat zij de bewindvoering wilden gebruiken om snel voor henzelf en andere familieleden een bestaan te kunnen opbouwen, maar dat lukte meestal niet.

Klem gezet

Bewindvoerders zaten in de tang van het NBI, dat hen allerlei formele, bureaucratische en hardvochtige eisen oplegde. Zo moesten ze jaarlijks rapporteren aan het Berheer-instituut en een grondheffing uit het nog niet vastgestelde eventuele vermogen betalen. Ook moesten bewindvoerders voor allerlei financiële beslissingen eerst toestemming krijgen van het NBI. Dit gold bijvoorbeeld voor het krijgen van een vergunning om een bedrijf voort te zetten, het aangaan van een hypotheek of lening, het ontvangen van een voorschot uit de erfenis en het verkopen van effecten.

Levensverzekering

De Raad voor het Rechtsrechtsherstel, waar het NBI onder viel, besliste op haar beurt over het mogen innen van een levensverzekeringspolis, het terugkrijgen van effecten en de restitutie of verkoop van een pand. Kortom, bewindvoerders konden en mochten niets zomaar doen. Ook hadden bewindvoerders geregeld te hoge verwachtingen van de hoogte van de vermogens.

Na verloop van tijd kwamen zij erachter dat allerlei belastingen en schulden openstonden die eerst betaald moesten worden. Veel bewindvoerders dienden daarom na verloop van tijd geen financiële verslagen meer in bij het NBI. Een grote groep bewindvoerders gaf in 1949 en 1950 aan met onmiddellijke spoed ontheven te willen worden van hun taak. Het leidde tot ambtshalve opheffingen van de bewindvoeringen door het NBI.

Lange duur

De analyse toont dat de gemiddelde duur van een bewindvoering iets meer dan vier jaar was. Bijna allemaal begonnen die in 1945 of 1946 en eindigden ze tussen 1949 en 1951. De erfgenamen waren eerstegraads familie (een derde), tweedegraads familie (een derde), verre familie of geen familie (een derde).

De grote meerderheid van de Joodse vermogens betrof kleine of negatieve vermogens. Vijftig procent daarvan was lager dan vijfhonderd gulden of zelf negatief. Bij zestien procent ging het om een vermogen tussen vijfhonderd en drieduizend gulden, bij zeventien procent om een vermogen tussen de drie- en tienduizend gulden en nog eens zeventien procent ging het om een vermogen van meer dan tienduizend gulden.

Opvallend is dat er bij een derde van de al afgesloten bewindvoeringen nadien nog vermogensbestanddelen vrijvielen. Het NBI verwees dan door naar de voormalige bewindvoerders en de erfgenamen.

Afstandelijke rol overheid

Het onderzoek concludeert dat het NBI en de Raad voor het Rechtsherstel vooral niet te veel tijd en arbeid wilden besteden aan de Joodse vermogens. Hun aandacht was in de naoorlogse jaren op de vijandelijke vermogens gericht. De bureaucratische regelgeving en het gebrek aan assistentie aan Joodse overlevenden zijn kenmerkend voor de algehele houding van de overheid direct na de oorlog.

Beeldmerk Jonet.nl.Waardeert u dit artikel?

Donatie
Betaalmethode
American Express
Discover
MasterCard
Visa
Maestro
Ondersteunde creditcards: American Express, Discover, MasterCard, Visa, Maestro
 
Kies uw betaalmethode
Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

Wil je meer informatie of een hoger bedrag doneren? Ga naar jonet.nl/doneren

Categorie: |

Home » Nieuws » Onderzoek wijst uit: overheid na 1945 afstandelijk bij restitutie