‘Wat me heeft tegengewerkt komt nu goed van pas’
Amsterdammer
“Als Amsterdammer ben je verwender dan je beseft. Je denkt toch vaak dat het elders beter is, zeker als het over de wereldsteden gaat. Dat is niet zo. In Amsterdam is echt alles te vinden. En alles is dichtbij. Dat maakt de stad zo intiem. Je gaat van buurtje naar buurtje. Altijd is wel ergens iets te doen.”Daniël de Ridder is zojuist de lobby van hotel Waldorf Astoria binnengewandeld, niet ver van zijn woonhuis aan de Amsterdamse grachten. De voetballer, die deze zomer op de televisie indruk maakte in zijn nieuwe rol als voetbalanalist, draagt zwarte jeans en een zwart shirt.
Hij oogt als een kruising tussen een existentialist en een model. “Ik heb zin in een goed gesprek,” zegt hij voordat hij door de fotograaf naar de tuin wordt gedirigeerd. Lachend: “Al zie ik tegen één dingetje op: dat het over mezelf moet gaan.”
Een uur later zit De Ridder in Librije’s Zusje, een restaurant waar hij vroeger niet zomaar naar binnen was gegaan, zegt hij, omdat hij ‘sociaal best van ver komt’.
De Pijp verandert
“Mijn moeder woont nog steeds in de Eerste Jan Steenstraat in De Pijp. Ik leefde op straat. Heerlijk. Maar ook een andere tijd. Toen ik een jongetje was, was De Pijp nog een buurt van allochtonen. Het was er rauwer dan nu, met junks in het park. Het is nu zelfs niet eens meer studentikoos te noemen.”
“De Pijp verandert, zoals eigenlijk de hele binnenstad, in een geciviliseerde woonomgeving. Met ontbijtzaken waar ze wel twintig soorten yoghurt verkopen. Op zich comfortabel, maar ik word er ook kriebelig van. De authenticiteit komt in het geding.”
“Bij mijn moeder om de hoek, bij de Eerste Van der Helststraat, voetbalde ik altijd op straat. Daar zaten snackbar 80, een falafeltent, een shoarmazaak en nog wat van die eethuisjes. Allemaal verdwenen. Ik moet nog weleens denken aan de Irakees die altijd vrolijk lachte als ik een bal tegen de ruit knalde. Waar is hij nu?”
“Of een expat. De internationale zakenmensen die in Londen net niet meekomen, bewegen onze kant op. Zij schrikken niet terug van zes- à zevenduizend euro per vierkante meter. Die leggen fluitend tienduizend neer. Dat is een ontwikkeling waarmee Amsterdam zich moet zien te verhouden. Wat niet makkelijk is.”
“De kracht van deze stad zit in diversiteit. Die wordt door het grote geld platgedrukt.”
Hoe kwam uw Israëlische moeder in Nederland terecht?
“Zij ging eind jaren zeventig, na haar dienstplicht, op reis door Europa. Toen leerde ze mijn vader kennen. Zo werd ze Amsterdammer.”
Wat betekent haar Koerdische, Joodse achtergrond voor u?
“Ik heb een Joodse moeder, en ben dus Joods. Dat is belangrijk voor mij. Al is mijn Joodse identiteit niet gekoppeld aan religie. Ik heb in algemene zin vrij weinig met geloof. Ik ken de tradities, en doe daar soms ook aan mee – maar dat is dan omdat vrienden me daartoe uitnodigen. Mijn Joodse identiteit is meer een culturele zaak.”
U gaat nooit naar de synagoge?
“Die behoefte voel ik niet zo. Mijn verbondenheid met de Joodse cultuur zit in de eerste plaats in mijn Israëlische familie. Ik heb alleen best makkelijk praten. Mijn overgrootouders en grootouders hebben de Tweede Wereldoorlog niet direct meegemaakt. Zij zijn vanuit Koerdistan naar Israël gegaan.”
“Voor Europese Joden ligt dat compleet anders. Die moeten leven met de pijn van de Holocaust. De tweede en derde generatie zijn opgezadeld met een groot wantrouwen, en dat wantrouwen wordt tegenwoordig nogal op de proef gesteld. Het oprukkende antisemitisme heeft – logisch, denk ik – tot gevolg dat veel Joden meer en meer teruggrijpen naar hun wortels. Ik draag die pijn niet in me. Dan is het makkelijker om losser met tradities om te gaan.”
Toch roert u zich wel in discussies
“Ik vind het verschrikkelijk dat ik, als ik dat zou willen, niet in elke Amsterdamse wijk probleemloos met een keppeltje op rond kan lopen. Dat is onacceptabel. Toch wordt daarover niet echt hardop een discussie gevoerd. Het Joodse volk is in Nederland na de oorlog gedecimeerd. Je zou op dit gebied een grotere alertheid verwachten.”
U reist elk jaar naar Israël. Is dat belangrijk voor u?
“Mijn grootouders zijn vanuit de bergen van Koerdistan, waar ze wijngaarden en goud bezaten en het heel goed hadden, naar Israël gegaan – of beter gezegd: ze werden er destijds toe gedwongen alles achter zich te laten. Israël werd hun land. Daarmee is het ook mijn land.”
“Ik heb daar een grootmoeder, drie ooms, vijf tantes, neefjes en nichtjes wonen. Mijn oma kijkt vanuit haar huis op een berg over Jeruzalem uit. Ik kom niet graag in Jeruzalem. Het is een magische plek, maar het is me er te zwaar, te beladen. Ik gedij beter in de energie van Tel Aviv. Dansen op de vulkaan gaat me beter af dan schuilen in het verleden.”
Voelt u zich een kind van twee culturen?
“Ik zal zeker ook iets Koerdisch in me hebben. De eer, de trots. Ik heb wel altijd het idee gehad dat ik een kloof moest overbruggen. Mijn moeder spreekt nog altijd gebrekkig Nederlands. Mensen die haar zien, reageren verbaasd. Zo van: Daniel heeft een andere achtergrond dan ik dacht.”
“Het beeld is toch dat ik een jongen uit Oud-Zuid ben die altijd de wind in de rug heeft gehad. Het Vossius Gymnasium. Ajax. En dan heb ik ook nog het geluk dat ik sinds jonge leeftijd vloeiend Hebreeuws spreek. Maar een zondagskind ben ik zeker niet. Ik heb alles zelf moeten bevechten.”
U had uw moeder toch?
“Dat is ook zo. Mijn moeder is aan de ene kant een moderne vrouw. Een kunstliefhebber die graag luistert naar The Doors. Maar het Koerdische en het traditionele zitten bij haar diep ingebakken. Dat ging niet altijd goed samen met mijn wereld en al helemaal niet met de wereld van Ajax. Voor alle duidelijkheid: mijn moeder is er altijd voor mij geweest. Zij houdt onvoorwaardelijk van me. Maar mentaal heb ik me in zeg maar ‘de buitenwereld’ vaak alleen gevoeld.”
“Toen mijn ouders op mijn derde gingen scheiden, kreeg mijn moeder veel te verduren doordat mijn vader zich van zijn ouderlijke plichten ontdeed. Ze konden niet meer met elkaar door een deur. Dat was zwaar, want als kind kon ik geen partij kiezen. Omdat ik, onbewust, voelde dat er toch een band was met mijn vader. Ik besloot: ik ga nooit kiezen. Dat bracht me in een isolement.”
Over uw vader hoor ik u weinig
“Hij woont in Moreira, tussen Alicante en Valencia in. Hij is daar beland vanwege zijn reuma; de warmte is goed voor hem. Hij houdt zich in Spanje bezig als beeldend kunstenaar. Ik spreek hem zo nu en dan.”
Hoe was dat na de scheiding?
“Toen is hij een flink aantal jaren buiten beeld geweest. Hij was er niet – niet in mijn dagelijks leven, en ook niet op afstand, als een soort vangnet voor als er iets mis zou gaan. Dat is later enigszins hersteld.”
Ging u niet heel veel voetballen om aan de druk thuis te ontsnappen?
“Dat weet ik niet. Ik was met mijn moeder en zusje en dat was niet altijd makkelijk. Mijn vader zei na zijn vertrek: ‘Ik ben weg, dus jij bent nu de man in huis.’ Dat legde de lat wel hoog. Ik was eenzaam in mijn mannelijkheid, in mijn fantasieën over de toekomst. Er was wel een stiefvader, maar die had ook zijn eigen huis en zijn eigen kinderen. De leegte is nooit echt gevuld.”
En bij Ajax dus geen trotse ouders langs de lijn?
“Ik kwam bij Ajax in de D1 en al die jongens – Wesley Sneijder, Johnny Heitinga – hadden een clan om zich heen, met een vader die overal vooraan stond. Mijn vader was er af en toe ook bij, maar ik wist nooit van tevoren hoe of wat. Hij kon vervolgens ook weer maanden wegblijven. Aan de andere kant denk ik dan: in die selectie zat ook Nando Rafael, die uit een oorlogsgebied naar Nederland was gevlucht. Die had geeneens ouders meer.”
Ik begrijp dat uw relativeringsvermogen ruimte schept in het hoofd. Maar het poetst die lastige jeugdjaren niet weg.
“Het is een gegeven dat je in je puberteit wordt gevormd. Dus ja – ik heb er nog wel last van. In relaties, zeker. Het diepgewortelde gevoel er alleen voor te staan botst met het vermogen om je totaal aan iemand over te geven.”
Uw relatie, met Tatum Dagelet, liep na acht jaar op de klippen. Was dat ook om die reden?
“Het is moeilijk te duiden waardoor een relatie eindigt. Maar het heeft zeker meegespeeld dat ik nooit die laatste stap durf te maken; om me echt te binden. Al denk ik dat de bindingsangst in onze relatie wederzijds was.”
De voetbalwereld is bikkelhard. Hoe hield u zich, met uw reflectieve karakter, overeind?
“Zeker in de jeugd moest ik schakelen. Bij Ajax is geen enkele emotionele begeleiding, al zijn er vanzelfsprekend altijd uitzonderingen. Maar toen ik wat ouder werd en veel talent bleek te hebben, vonden trainers het meestal vervelend dat ik mijn school wilde afmaken.”
“De laatste drie jaar van het gymnasium waren in combinatie met het voetbal echt moeilijk. Ik stond om zes uur op en ging om een uur ‘s nachts pas weer slapen. Ik trainde twee keer per dag. Daardoor miste ik steevast de laatste twee uur van school. Richting mijn eindexamen moest ik een toernooi en wedstrijden met hogere teams laten lopen. Ook Danny Blind, toen trainer van de A1, keek daar raar van op. Ik was in zijn ogen die jongen die niet écht wilde.”
Was u met meer egoïsme een betere voetballer geweest?
“Ik ben me pas later gaan realiseren dat ik niet zo veel met de buitenwereld bezig moest zijn. Dat ik mezelf voorop moest zetten en me niet moest laten beïnvloeden, ook niet als er vijftigduizend mensen in het stadion zitten. De beste spelers hoef je dat niet te vertellen. Die zijn op hun zeventiende al meedogenloos.”
Trok u tijdens trainingen of besprekingen vaak uw mond open?
“Ik rendeer het beste als ik vertrouwen krijg. Als mens en als speler. Te vaak heb ik dat vertrouwen niet gekregen, of in elk geval niet de vrijheid die ik nodig had om optimaal te kunnen presteren, Als ik me beperkt voel, val ik weg. Dan raak ik gefrustreerd en ga ik me eraan storen dat ik word gekortwiekt. Dat is het moment dat ik vragen ga stellen. Of me juist helemaal terugtrek als ik merk dat er geen dialoog mogelijk is.”
Dat is toch niet zo gek?
“Het is niet zo dat ik een vervelende jongen ben en overal tegenin ga. Maar in de voetbalwereld wordt het stellen van vragen per definitie als een aanval beschouwd. Dat is lastig werken, om het maar zo te zeggen.”
Hoe ver ging dat?
“Er zijn trainers geweest met wie de band zo was dat ik me echt bevrijd voelde op het moment dat ik geblesseerd raakte. Dan voelde ik me even verlost uit mijn lijden.”
Hoe kijkt u daar nu, als bijna ex-voetballer, tegenaan?
“Met een stijgende verbazing. De voetbalwereld is onthutsend conservatief en beperkt, zeker in Nederland. Een leidinggevende moet kunnen geven en over empathie beschikken. Hij moet weten wat er leeft in zijn groep. Onder voetbaltrainers worden dergelijke eigenschappen als zwak gezien.”
“In de voetballerij regeert de oud-topvoetballer. Dat zijn meestal niet de meest empathische mensen. Sterker: een echte spits moet monomaan en egoïstisch zijn. Het is dus allerminst logisch dat diezelfde topspits een paar jaar later trainer wordt. De sociale intelligentie van de meeste trainers die ik heb meegemaakt, was nihil. Mijn probleem was dat ik daar gevoelig voor was.”
Waarom zet u niet definitief een streep onder uw profcarrière?
“Ik ben bij Cambuur weggegaan. Ik speelde daar, na een nekhernia, tegen een laag honorarium. Nu wil ik elders door. Er kwamen wel al wat aanbiedingen, waaronder een zeer lucratieve uit Japan. Dat was niet wat ik wilde. Dus ik wacht nog even af. Omdat ik vind dat ik goed en fit genoeg ben om nog op een bepaald niveau mee te doen.”
“Maar als het er niet meer inzit, kijk ik tevreden terug op een carrière die me onder meer langs de Eredivisie, de Primera División en de Premier League voerde. Ik kon dat niveau kwalitatief makkelijk aan – en dat geeft me veel voldoening.”
Wat dacht u toen de NOS u vroeg op tv als voetbalanalist aan het werk te gaan?
“Daar moest ik even over nadenken, omdat ik geen enkele ervaring had op dat gebied. Maar ik dacht: ik volg het voetbal, en ik heb momenteel niet zoveel te doen. Dus waarom niet? Zo is het gelopen. Ik doe het met veel plezier. En bij de NOS zijn ze volgens mij ook redelijk tevreden.”
Wilt u ermee doorgaan?
“Ook hier geldt dat ik me goed moet voelen. De sfeer bij de uitzendingen is prettig. Daarom durf ik steeds meer van mezelf te laten zien. Het grappige is: wat me heeft tegengewerkt in de voetbalwereld komt me nu goed van pas. Ik mag nu wel vragen stellen en discussies opwerpen. Dat is een fijne bonus.”
Ik hoorde u op tv kritisch praten over de Nederlandse voetbalwereld en over Ajax
“Het gevaar is dat je rancuneus overkomt. Dat wil ik niet, en dat ben ik ook niet. Als Ajax tegen Feyenoord speelt, spring ik een gat in de lucht als ze scoren. Maar ik kijk er intussen ook met andere ogen naar. Het klinkt wellicht aanmatigend, maar de meeste mensen bij profclubs hebben werkelijk geen idee. Ik heb het dan over de mensen die over het voetbal gaan.”
“Een grote club als Ajax moet worden gestuurd door mensen met een visie en met sociale intelligentie. In werkelijkheid zitten in de technische leiding vaak mannen zonder enig vermogen spelers beter te maken. Er wordt niet verder gekeken dan naar de volgende wedstrijd. Ik hou zielsveel van voetbal, maar de beleidsmatige kant loopt hopeloos achter ten opzichte van het bedrijfsleven. Daar ligt voor mij als analist de ruimte.”
Maar wat als straks toch dat miljoenenaanbod komt uit Qatar of China?
“Dat ga ik niet doen. Dan heb ik opnieuw niet de vrijheid die ik zo koester. Ik heb eerlijk gezegd ook goed verdiend de laatste jaren. Ik heb mijn inkomsten niet vergokt of over de balk gesmeten. Dat scheelt ook. Het is een cliché, maar het gaat niet alleen om geld. Niet meer, kan ik beter zeggen.”
Hoe bedoelt u?
“Wij hadden het niet breed thuis, mijn moeder, zusje en ik. In de eerste jaren van mijn carrière speelde het salaris wel degelijk een rol. Ik kon na Celta de Vigo terug naar Ajax. Maar ik kon ook naar Birmingham, waar ik aanzienlijk meer ging verdienen. Mijn zaakwaarnemer, Mino Raiola, zei: ‘Je bent gek als je het niet doet.’ Ik dacht: take the money and run.”
U lijkt klaar voor een leven na de topsportcarrière…
“De grote winst is dat ik niet meer zo schuchter ben als vroeger. Ik ben niet meer zo bezig met wat anderen van mij vinden. Ik denk dat ik een eigentijdse blik op voetbal heb. Dat verhaal wil ik graag delen. Daartoe ga ik geen rol meer aannemen of een show opvoeren. Ik kan en durf tegenwoordig mezelf te zijn. In dat opzicht ben ik inderdaad klaar voor een nieuwe start.”‘
Dit interview verscheen eerder in Het Parool en werd afgenomen door Ronald Ockhuijsen.