Een speciale antisemitisme-coördinator is niet nodig – column Hanneke Gelderblom
De laatste tijd maak ik me zorgen over de effectiviteit van het Openbaar Ministerie (OM). Het uiten van Jodenhaat, moslimhaat en homohaat, zowel uit uiterst rechtse als uiterst linkse kring, wordt met de dag gewoner. Het lijkt wel of het niet strafbaar is. Velen, ook politici, denken dat het grondrecht op vrije meningsuiting geen grenzen kent, maar onze grondwet heeft sterke kaders wanneer het om het verbod om te discrimineren gaat. Lees Artikel 1:
‘Allen die in Nederland wonen worden gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan’
Maar de waarheid is dat het ene grondrecht (discrimineren mag niet) een begrenzing vormt voor een ander grondrecht (de vrijheid van meningsuiting). Wie bepaalt waar die grens tussen die twee grondrechten ligt? In ieder geval zijn het niet de vele organisaties zoals het CIDI, de Anne Frankstichting en het Rotterdamse antidiscriminatiebureau RADAR. Bij hen kunnen mensen hun aanklacht doen over discriminatie. Ook houden deze organisaties zorgvuldig het aantal aangiften bij. En dat doen ze goed. Jaarlijks horen we hoeveel aangiften er zijn gedaan en hoe zich dat verhoudt met de meldingen van voorafgaande jaren.
Nee, degene die de grens tussen discriminatie en de vrijheid van meningsuiting moet vastleggen of bewaken is het Openbaar Ministerie. Daar kom ik straks op terug.
In Joods Nederland spelen er momenteel een aantal zaken over het toenemende antisemitisme. Op twee ervan ga ik in:
1. Het pleidooi om ook in Nederland de zogenaamde Europese IHRA-werkdefinitie van antisemitisme over te nemen – onlangs werd in de Tweede Kamer een motie aangenomen om deze definitie toe te passen.
2. Het pleidooi voor een coördinator die zich specifiek met antisemitisme gaat bezighouden – momenteel stellen de ChristenUnie en de VVD hierover een voorstel op.
Om maar meteen over de antisemitisme-coördinator te beginnen: ik zie dat niet zitten. Als die er komt, zal er onmiddellijk (en terecht) een verzoek volgen om ook speciale coördinatoren aan te stellen voor moslimhaat en voor homohaat. Dat zal ongetwijfeld een boeiend maar tot niets leidend debat laten zien over welke coördinator de belangrijkste is. Daarnaast zal het de vraag oproepen wie deze verschillende coördinatoren gaat coördineren. Als er één coördinatiepunt komt voor alle vormen van discriminatie, dan vrezen sommigen dat alle vormen van discriminatie op een hoop zullen worden gegooid. Ik deel die vrees niet. Het hangt immers af van de taakopdracht en de deskundigheid van de persoon die deze overkoepelende functie gaat uitoefenen.
Dan is er nog die IHRA-definitie. Het maandenlange gedram om deze ook in Nederland over te nemen heeft dus geleid tot een aangenomen motie. Dit is in mijn optiek een vorm van ‘vooral aardig doen naar de Joodse gemeenschap’. Het is een tamelijk overbodige antisemitisme-definitie, die bovendien het schemergebied tussen antisemitisme en antizionisme niet verheldert. Zo’n definitie is ook helemaal niet nodig, want naast het feit dat discrimineren niet mag conform Artikel 1 van onze grondwet, staan er principes gedefinieerd in de strafwetartikelen 137 -c, d, e, en f. Meer hierover middels deze link.
De echte discussie moet gaan over de vraag: waarom leidt notoir antisemitisme zo zelden tot een werkelijke straf? Waarom wordt in een strafproces niet duidelijk gemaakt wat de term opzettelijk in artikel 137 c betekent. Neem de zaak over de aanval op het koosjere restaurant HaCarmel. Wanneer iemand in zijn rugzak dingen meedraagt om een ruit mee in te gooien, dan gaat hij toch met een duidelijke opzet naar het adres? Maar de man die bij HaCarmel de ruiten insloeg, werd als verward beoordeeld en kreeg een paar dagen cel onder aftrek van voorarrest. DUS GEEN ECHTE STRAF.
Het is echter nog veel kwalijker dat niet eens bekend is hoeveel discriminatie-aangiften tot een werkelijke straf hebben geleid. Daarom pleit ik ervoor om twee extra Officieren van Justitie bij het OM aan te stellen. Zij moeten zich alleen bezig houden met aanklachten over discriminatie en dus ook antisemitisme.
Er moet ook een indringend gesprek plaatsvinden met degene die bij het OM belast is met de interpretatie van die artikelen 137- c, d, e en f en over de aanklachten die betreffende antisemitisme zijn ingediend. De Europese enquête van deze week over antisemitisme laat zien dat 79 procent van de ondervraagde Joden in de afgelopen vijf jaar is lastiggevallen, maar geen aanklacht heeft ingediend uit het gevoel dat er toch niets mee wordt gedaan. Zeventig procent van de geënquêteerden denkt ook dat de huidige antisemitisme-aanpak van EU-lidstaten niet werkt. Minister Ferdinand Grapperhaus van Justitie en Veiligheid is geschrokken van het onderzoek en wil in gesprek met de Joodse gemeenschap. Dat is mooi, maar het is niet genoeg.
In Nederland wordt algemeen geaccepteerd dat mensen voor te hard rijden of door rood licht slippen een bekeuring krijgen, maar hoeveel werkelijke strafprocedures over antisemitisme er in de afgelopen jaren zijn gevoerd, dat weten we niet eens. Het OM en de rechters hebben wel tijd om te beoordelen of mediafiguur Emile Ratelband zijn leeftijd mag verlagen, maar de rechtszaak tegen Geert Wilders over ‘minder, minder, minder Marokkanen’ sleept zich al meer dan vier jaar voort.
Dus: Laten we onze energie steken in een pleidooi voor prioriteitstelling bij het OM en de rechters, in plaats van het aanstellen van een speciale antisemitisme-coördinator. Ik hoop dat het dan eens duidelijk wordt dat discrimineren in Nederland wordt bestraft en niet alleen wordt geregistreerd.
Waardeert u dit artikel?
Doneer hier dan een klein bedrag. Jonet.nl is een journalistiek platform dat zonder giften niet kan bestaan. Wij danken u bij voorbaat.
Wil je meer informatie of een hoger bedrag doneren? Ga naar jonet.nl/doneren