Een Roemeense diplomaat die 51.000 Joden redde
‘De Roemeense diplomaat Constantin Karadja (1889-1950) is één van de diplomaten die tijdens de Tweede Wereldoorlog gebruik maakte van zijn bijzondere positie om Joden het leven te redden. De bekendste diplomaat is uiteraard de Zweed Raoul Wallenberg.
Maar Wallenberg was onderdaan van een neutraal land, zoals de meeste diplomaten die Joden redden. Bijzonder en zeldzaam waren diplomaten uit landen die tot de asmogendheden behoorden en die toch Joden hebben gered. Er is één voorbeeld van een Japanse consul in Litouwen, Chiune Siguhara, die duizenden doorreisvisa verstrekte aan Joodse vluchtelingen, ook toen dat al niet meer mocht. De visa maakten het de vluchtelingen mogelijk om via Rusland en Japan naar Curaçao te reizen. De Italiaanse vleesinkoper van het Italiaanse leger aan het Oostfront, Giorgio Perlasca, benoemde zichzelf tot plaatsvervanger van de Spaanse minister Sanz Briz in Boedapest: zo kon hij vijfduizend Joden Hongarije uit smokkelen met paspoorten op basis van een wet uit 1924, waarin het Spaanse staatsburgerschap kon worden toegekend aan Sefardische Joden. Perlasca heeft altijd gezwegen over zijn rol en werd na jaren zoekwerk pas in 1987 opgespoord door dankbare overlevenden.
Constantin Karadja was de zoon van de Ottomaanse prins Jean Karadja Pasha, bekend diplomaat, legerofficier, society figuur en virtuoos pianist, die in 1881 werd benoemd tot ambassadeur in Den Haag en Stockholm. Constantin werd geboren in deze periode in Den Haag geboren. Na het overlijden van zijn vader nam zijn moeder haar twee kinderen mee terug naar haar geboorteland Zweden. Constantin studeerde internationaal recht in Engeland.
Roemeense nationaliteit
In 1916 trouwde Karadja met een verre nicht, de Roemeense prinses Marcela Karadja (1896-1971), en vestigde zich in Boekarest. Zij kregen twee kinderen en in 1920 nam Karadja de Roemeense nationaliteit aan. Zijn functie als Roemeens consul in Boedapest (1921-1922) bleek de start van een indrukwekkende carrière in buitenlandse dienst, die eindigde met functies als consul-generaal in Stockholm (1928-1930), consul-generaal in Berlijn (1932-1941) en directeur consulaire zaken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Boekarest (1941-1944). In die laatste twee functies kreeg hij scherp zicht op het nazisme en hun antisemitische ideologie.
In Roemenië heerste een wijd verspreid antisemitisme, aangewakkerd door Corneliu Codreanu, de charismatische leider van de gewelddadige Garda de Fier (IJzeren Garde). Onder het bewind van dictator Ion Antonescu vonden in 1941 in Boekarest en Iasi gruwelijke pogroms plaats, gevolgd door systematische moordpartijen in Bukovina, Moldavië (toen Bessarabië geheten), Odessa en Transnistrië. Volgens onderzoek van een overheidscommissie onder leiding van Nobelprijswinnaar Elie Wiesel, zijn 500.000 Joden en Roma door Roemenen omgebracht.
Als Roemeens gezant in Duitsland verafschuwde Karadja de anti-Joodse maatregelen. Hij was getuige van de opkomst van de NSDAP, de redevoeringen van Hitler in de Reichstag en alles wat daar op volgde. In een stroom memo’s, brieven en rapporten, gearchiveerd in het Roemeense Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Holocaust Museum in Washington D.C., wees hij herhaaldelijk het centrale gezag in Boekarest op de schending van de burgerrechten van Joden.
Bescherming
Karadja schreef dat “alle Roemeense burgers onze bescherming verdienen, ongeacht hun etnische afkomst of hun religie” en stelde voor om samen met de Britten en Amerikanen de Joden te gaan beschermen met “alle diplomatieke middelen” en stuurde na de Kristallnacht van 9 november 1938 een gedetailleerd verslag naar Boekarest. Hij stelde vast dat het onmogelijk was voor Joden om langer in Duitsland te blijven en bleef oproepen tot hulp aan de Joden: “dat verzoeken van Joden met de Roemeense nationaliteit, die vragen om te kunnen terugkeren naar Roemenië, zonder vertraging en op humanitaire gronden worden verwerkt.”
Naast deze protesten ondernam hij een tweede belangrijke actie. Bij Besluit nr. 2650 van 8 augustus 1940 werd de juridische status van Joden aangepast en moest de aanduiding “Jood” worden opgenomen in Roemeense paspoorten. Karadja protesteerde met succes bij zijn minister en verwees naar de logische gevolgen voor de Joden: “Vanuit humanitair oogpunt zullen wij de situatie van de arme zielen nog verergeren, door hen onnodige belemmeringen in hun exodus in de weg te plaatsen” en “Wij zullen de situatie alleen maar erger maken en na de oorlog zullen wij publiekelijk worden beschuldigd omdat wij hebben deelgenomen aan zo’n gruweldaad.” Karadja bewerkstelligde dat het nietszeggende teken “X” werd opgenomen voor “Jood”; alleen de Roemeense autoriteiten zouden hiervan kennis dragen zodat geen “onderscheidende kenmerken” voor openbaar verkeer werden vastgelegd (1941).
Ten derde stelde hij reispapieren ter beschikking. Constantin Karadja benadrukte dat “iedere minderheid, zoals de Joodse, zich niet alleen heeft te onderwerpen aan de wetten van het land, maar ook recht heeft op diplomatieke en consulaire bescherming” om te kunnen ontsnappen (1943). Ook schreef hij: “Met het internationale recht, de beginselen van de universele ethiek en de fundamentele rechten van de mensheid wordt geen rekening gehouden door de Duitse autoriteiten” (1943). In april 1943 regelde Karadja met het Roemeense Ministerie van Buitenlandse Zaken dat “Joden met de Roemeense nationaliteit” in Roemenië mochten verblijven “totdat het mogelijk is voor hen om naar Palestina te emigreren”. Dus voorzag hij de noodzakelijke reispapieren aan vluchtelingen van de aantekening ‘Bon pour se rendre en Roumanie’. Het Duitse Ministerie van Buitenlandse Zaken protesteerde tevergeefs tegen deze openlijke muiterij van hun bondgenoot.
Na de oorlog bleef Constantin Karadja weinig bespaard door het nieuwe, communistische regime. Hij werd na wat heen en weer gedoe ontslagen uit de diplomatieke dienst, zijn staatspensioen werd hem afgenomen en hij werd verwijderd uit de Academie van Wetenschappen. Om in zijn onderhoud te kunnen voorzien moest hij delen van zijn geliefde collectie boekwerken verkopen. Karadja stierf op 28 december 1950 op 61-jarige leeftijd, mogelijk in een gevangenis. Hij had tijdens de tweede wereldoorlog in totaal 51.000 Joden gered.’
Bron: online geschiedenismagazine Historiek
Waardeert u dit artikel?
Doneer hier dan een klein bedrag. Jonet.nl is een journalistiek platform dat zonder giften niet kan bestaan. Wij danken u bij voorbaat.
Wil je meer informatie of een hoger bedrag doneren? Ga naar jonet.nl/doneren