De zin van het bestaan – column Emile Schrijver

Afbeelding met tekst: Om dubieuze claims te voorkomen is deze afbeelding verwijderd.

‘In deze eerste column wil ik stilstaan bij de bijkans wereldwijde zoektocht van Joodse musea naar de zin van hun bestaan. Het Joods Historisch Museum (JHM) biedt al jaren een ruime keuze aan tentoonstellingen, activiteiten, lezingen, en nog veel meer. Een museum is allang niet meer een gebouw met zalen vol met kunst en geschiedenis; in de meeste musea staat inmiddels de experience voorop, dat is Engels voor ervaring. Het Joods Cultureel Kwartier (JCK, waartoe het JHM behoort) bestaat dan ook nog eens uit het JHM Kindermuseum, bijna tien jaar oud, de Portugese Synagoge, met zijn schatkamers en kaarslicht-concerten, de Hollandsche Schouwburg; en sinds kort ook het Nationaal Holocaust Museum en elk van die locaties heeft een eigen programma.

Sjoa niet de aanleiding
De Holocaust vormt voor de meeste Joodse musea niet de directe aanleiding tot hun bestaan. De grotere musea zijn meestal van ruimschoots voor de oorlog (het JHM ging in 1932 open) en de meest naoorlogse initiatieven zijn veel recenter. Maar dat betekent niet dat die oorlog niet relevant was in die Joodse musea van na de oorlog, zeker niet in de musea die meer dan een generatie na de oorlog zijn opengegaan. Die musea ontstonden altijd mede vanuit de behoefte om te herdenken. Blijkbaar moesten er eerst enkele tientallen jaren voorbij gaan voor zo’n grote gebeurtenis min of meer geobjectiveerd, gemusealiseerd kon worden. Dat geldt in extreme mate voor Europa, het werelddeel waarin de catastrofe zich heeft voltrokken. De oudere Joodse musea die in de jaren na de oorlog weer opengingen, gingen uit idealistische motieven open. De Joodse gemeenschappen achter die musea hechtten sterk aan de boodschap van continuïteit die er van de heropeningen uitging en er was natuurlijk ook een sterk besef dat het hun plicht was om te laten zien wat er vernietigd was. Zonder de zaken rooskleuriger voor te stellen dan ze waren, begrepen de Europese samenlevingen en overheden die behoefte aan het in stand houden en inrichten van Joodse musea wel en er was over het algemeen ook wel, zij het vaak beperkte, financiële en praktische steun voor te vinden.

Het begin
Het Joods Historisch Museum vormde op dit patroon geen uitzondering. In de Waag, waar het JHM tot 1987 gevestigd was, waren de mogelijkheden beperkt, maar de keuzes voor tentoonstellingsprojecten waren altijd ingegeven door de hierboven benoemde behoefte de continuïteit van de Joodse aanwezigheid in Nederland zichtbaar te maken. Het besluit om het Asjkenazische synagogen-complex tot museum te maken, is echter niet los te zien van de oorlog. De gebouwen stonden sinds de oorlog leeg, verkeerden in deplorabele staat en waren vooral een pijnlijk symbool voor de oorlogsjaren en de gebrekkige Nederlandse verwerking daarvan. De keuze om uitgerekend in die gebouwen het museum te vestigen, was ingegeven door historisch besef en werd bovendien gemaakt in een tijd waarin op allerlei plaatsen herdenkingsplekken werden geopend. Maar voor de oorlog zelf was maar zeer beperkt plaats, vanuit de wens om vierhonderd jaar Joodse aanwezigheid in Nederland niet te reduceren tot tien jaar ellende. (Het nieuwe Nationaal Holocaust Museum in oprichting is overigens juist helemaal gewijd aan de geschiedenis van de moord op 104.000 in Nederland woonachtige Joden, maar de ratio daarvan zal het onderwerp zijn van een andere column. Ik wil me hier beperken tot de klassieke joodse musea, die zich ook als zodanig presenteren.)

– De stewardess in het vliegtuig waarin ik deze column zit te schrijven, geeft aan dat mijn laptop dicht moet. We landen, ik stap uit, en in de bus kijk ik op mijn mobiele telefoon even op Facebook. Mijn voorganger Joël Cahen heeft daarop een verwijzing gepost naar een artikel van de Zwitserse onderzoekster Brigitte Sion, getiteld “European Jewish museums at a turning point”. Het is hier te vinden. Daar wilde ik net heen in deze column!

Inventariseren
Sion heeft maanden gewerkt aan een inventarisatie van de stand van zaken in de wereld van Joodse musea. Zij wijst erop dat de rol van musea in onze samenlevingen verandert en dat Joodse musea een contemporaine maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben. Ik citeer: “Om relevant, zichtbaar en financieel gezond te blijven, moeten Joodse musea dynamisch zijn en niet verankerd zijn in het verleden… Zij bevinden zich in een unieke positie om de voortgaande culturele, maatschappelijke en economische bijdragen van joden aan de Europese cultuur uit te leggen en om de antisemitische vooroordelen te bestrijden die in Europa, zeventig jaar na de bevrijding van Auschwitz, weer de kop opsteken. Er is geen relevantere of belangrijkere missie denkbaar.”

Ik vond het een opluchting dit te lezen, want in plaats van een aanleiding om mijn column over een ander onderwerp te schrijven, en dat dan vlak voor het verstrijken van de deadline, kan ik nu reageren op Brigitte Sion. Ik denk namelijk dat zij, net als een aantal van mijn collega’s, niet ver genoeg durft te gaan. Ja, het is relevant om te waarschuwen voor opkomend antisemitisme en we moeten zeker ook wijzen op overeenkomsten tussen antisemitisme en andere vormen van xenofobie. En ja, we laten graag de bijdrage van de Joden aan de westerse cultuur zien en zullen dat ook blijven doen. Maar de eerste opmerking is zonder verdere invulling vrijblijvend en de tweede opmerking is een gemeenplaats die geldig voor ieder “etnisch” museum.

De taak van Joodse musea anno nu
De toekomst van Joodse musea ligt mijns inziens niet in het waarschuwen, maar in het bieden van een omgeving waarin bezoekers gestimuleerd worden zelf over dit soort thema’s na te denken. Een museum, en in het bijzonder een Joods museum in de eenentwintigste eeuw, moet niet alleen uitleggen en moet niet willen bestrijden. Het moet betrouwbare informatie bieden en steeds weer op zoek gaan naar museale vormen van presentatie van maatschappelijk relevante thema’s. Dat is een taak die moet worden toegevoegd aan het beproefde aanbod waarmee ik deze column begon. Daar is lef voor nodig, lef om originele vormen te zoeken voor het behandelen van lastige thema’s en lef om daarmee het publiek niet alleen maar te behagen maar ook uit te dagen. En, niet te vergeten, lef om in een Joods museum de Joodse ervaring niet tot iets exclusiefs te verheffen, maar inclusief te zijn, en vergelijkingen met andere culturen te zoeken. Daarmee maken we ons ook los van de impliciete rechtvaardiging van ons bestaan op grond van de holocaust. Daar moeten we mijns inziens namelijk eigen omgevingen voor creëren en in die omgevingen moeten we ook zoeken naar een nieuw evenwicht tussen geschiedenis en actualiteit en maatschappelijke urgentie. En daarbij sluit ik niet per se uit dat die eigen omgeving voor de geschiedenis van de holocaust deel kan uitmaken van een veelomvattender Joods museum.

Face it!
Op 18 december zullen we in het Joods Historisch Museum de tentoonstelling Face It! Oordelen op ‘t eerste gezicht openen. Daarin staan we op speelse en minder speelse wijze stil bij de manier waarop wij naar elkaar kijken en bij de vooroordelen die daarbij meespelen. Aan de hand van de thema’s baard, stem, neus, ogen en hoofdbedekking, worden verrassende historische en hedendaagse objecten, documenten, geluidsopnames, beelden en films getoond. Deze laten zien dat er in het actuele maatschappelijke debat over culturele diversiteit in elk geval nog een hoop grijs zit, tussen de uitersten zwart en wit. Het is onze eerste poging de grenzen van de museale missie van het Joods Historisch Museum te verruimen. Dit in de hoop, natuurlijk, dat we daarmee een zinvolle bijdrage leveren aan complexe maatschappelijke debatten. Omdat we dat willen en omdat we vinden dat het moet.’

Categorie:

Home » Columns en opinie » De zin van het bestaan – column Emile Schrijver