Bal gehakt en pannenkoeken waren geen succes – column Meijers

Awraham Meijers
Facebook

‘Omdat ik goedgemutst ben dacht ik: Kom laat ik een leuk stukkie over Israël schrijven. Belevenissen uit de tijd dat ik er woonde, herinneringen van een twintiger.

Een paar jaar geleden zat ik met Suzy Vardi in een restaurant aan de haven van Jaffo. Goede vriendin, mooie lenteavond, prachtige visschotel met onder andere zeediertjes die traditionele Joden niet mogen eten – ze weten niet wat ze missen. Man, dat was genieten. De vriendelijke Arabische ober kende Rotterdam, waar hij – uiteraard! – heeft gewerkt. Nou ja, hij sprak geen Nederlands, maar kende wel de woorden achtentachtig, prachtig, allemachtig en godverdomme. Ik had zijn riedel vaker gehoord. Toen wij ooit in Egypte waren had zo’n beetje iedere ober en taxichauffeur in Rotterdam gewerkt en kende bovengenoemde woorden.

We hadden het uiteraard over Yehuda, de man van Suzy, die mijn beste vriend was. Een bekend kunstschilder was hij, en om in zijn atelier te zijn was een waar feest. Niet alleen vanwege de waanzinnig lekkere hapjes die hij op tafel zette en mooie vrouwelijke modellen die er rondliepen. Echt niet!

Eind jaren tachtig vatte Vardi het plan op om een projectmatige serie schilderijen en pen- en houtskooltekeningen te wijden aan Raoul Wallenberg – de Zweedse diplomaat die tijdens WOII tussen de 20.000 tot 100.000 Hongaarse Joden het leven redde. Uit de hele wereld kreeg Vardi op voorhand aanbiedingen van art galeries en musea om zijn Wallenberg-project te exposeren. New York en Wenen hadden zijn voorkeur. Hij liet mij schetsen en schilderijen zien en ik was diep, heel diep, onder de indruk. Traditiegetrouw ging hij in 1990, zoals elk jaar, op de ochtend van Rosj Hasjana naar de begraafplaats waar zijn ouders liggen. Voorbijgangers vonden die ochtend bij de oprijlaan Vardi’s lijk. Hij was met messteken om het leven gebracht. De dader(s) is/zijn nooit gevonden.

Maar ik zou een leuk stukkie schrijven. Welaan. Met Suzy had ik het ook over de jaren zestig; toen Vardi en ik en onze vrienden nog jongens waren, aardige jongens die elkaar op de vrijdagochtenden ontmoetten op de Carmelmarkt in Tel Aviv. De broers Shaoel en David Smira, Yehuda Vardi, Avital Jankowski, Amos (achternaam vergeten) David Brenner en ondergetekende. Brenner noemden we HaJehudi (de Jood) wat vreemd is omdat, zoals bekend, in Tel Aviv nagenoeg iedereen Joods is. We hadden hem de Rus kunnen noemen, of Plankton (hij was klein van stuk en oceanoloog) of desnoods David. Maar dat deden we niet. Vardi droeg een pruik en niemand wist hoe oud hij was, zelfs Suzy beweerde het niet te weten. Avital was acteur bij Theatron Cameri, wat ons verbaasde, want zijn accent was zo bedroevend dat je niet wist of je moest lachen of huilen als hij een komedie van Molière opvoerde.

De Smira-broertjes, althans hun ouders, kwamen uit Irak, Vardi was in Bagdad geboren, Avital kwam uit Polen, de Jood uit de USSR, Samos was Israëli.

Gezamenlijk deden wij op de Carmel-markt inkopen, waarbij de logische vraag of we voor groepskorting in aanmerking kwamen vaak door de marktkoopman in kwestie lachend werd gehonoreerd. Onze tassen met groente, fruit, vlees, kip, vis en wat dies meer, stalden we bij Amos, die vlakbij zijn beeldhouweratelier had.

Samen met hem propten we ons vervolgens in een taxi (ik had in die tijd menig man op schoot) die ons naar Yaffo bracht. Naar het oude wijkje, tegenover een moskee, aan de weg die naar de heuvel leidt waar de kerk staat waar Napoleon heeft vertoefd. Aan die weg stond een rommelig, maar hartstikke gezellig restaurant met terras, dat werd gerund door Joden uit Thessaloniki. Aan de wankele verveloze smoezelige tafeltjes zaten de uitbaters (twee broers) en hun vrienden de ganse dag glaasjes Turkse … Sorry: Griekse koffie te drinken, te kaarten en over de visvangst van weleer te mijmeren. Wij aten enkele porties gebakken ansjovis en salade met feta. Jawel; porties, want het spul was zo overheerlijk dat minimaal twee porties per persoon werden genasjt. Vrijdag was onze visdag en dat had niets met Petrus te maken. Een glaasje Ouzo ging er ook wel in.

Vaak werden we uitgenodigd die avond bij een van de vrienden te eten. Wat mij als polderjongen opviel was dat we weliswaar dezelfde ingrediënten hadden ingekocht, maar bij een ieder van ons een totaal ander gerecht op tafel kwam. In Nederland was in de jaren zestig ‘bij de Chinees eten’ al een exotische belevenis van jewelste, van een aubergine of courgette had nog niemand gehoord. Jawel, in Israël heb ik het verrukkelijke avontuur van de ‘buitenlandse’ keuken beleefd.

De moeder van de Smira-broertjes was verbaasd dat de Pool, de Rus, de Jood en de Nederlander niet wisten wat kibbeh is. De vrouw van Amos (Yardena, van Jemenitsche origine) bereidde kip met olijven en rode zhoug. De Jood was wereldkampioen borscht maken – ik heb die uitzonderlijke smaak nooit kunnen evenaren. Bij mij kwam runderrollade op tafel, die ik zelf had gemaakt. Men vond dat niet lekker. Ook pannenkoeken of balletjes gehakt met mosterd werden niet enthousiast ontvangen. Met viskoekjes had ik wel succes. Dat hield mij op de been.

Dankzij deze vrienden, hun moeders, vriendin of vrouw, is mijn liefde voor de internationale (Joodse) keuken geboren en is nog steeds een belangrijk deel van mijn spécialités de cuisine. Mijn vrouw, familie en vrienden zijn daar blij mee.’

Categorie:

Home » Columns en opinie » Bal gehakt en pannenkoeken waren geen succes – column Meijers