Een ode aan de Israëlische medische stand – column Ya’akov Almor

Almor

Om tien voor zes, net voor m’n wekker af gaat en ik me uit bed sleep om te gaan sporten, gaat mijn telefoon.  Verwarring. Wie belt mij op de tijd van de dag? “Onze dochter ligt in het ziekenhuis, ze is overreden. Ik zit op de eerste hulp, te wachten wat om te horen hoe ze er aan toe is. Ze is momenteel niet bij kennis,” zegt mijn ex-vrouw. “Wat is er gebeurd? Overreden, waar, hoe?” vraag ik haar.

“Ze was met vrienden op een LagBaOmer-feestje, ergens bij een kibboets in het open land. Ze lag na het feest naast het kampvuur te dommelen en een of andere hufter is met een jeep over haar heen gereden…”
“Wat? O nee toch! Hoe erg is het? Zal ik nu komen? Heeft dat zin? Of wacht ik even af tot er meer nieuws is?” vraag ik. Ze valt me in de rede. “Wacht, er staat een arts naast me waarmee ik nu moet spreken,” en hangt op.

‘Drie jaar geleden was ik zelf nog bij de eerste hulp nadat ik op de fiets – Hollanders kunnen het fietsen ook in Israël niet laten – door een SUV was aangereden.’

Ya’akov Almor

Een paar uur later belt mijn  oudste dochter me. “Abba, ze is nu bij kennis, zwaar onder verdoving, maar aanspreekbaar. Ik zou nu maar in de auto stappen!” Drie kwartier later zit ik in de auto. Mijn Waze-app zegt me dat ik vanaf Mitzpe Ramon de 205 kilometer naar het Meïr ziekenhuis in Kfar Saba in twee uur en tien minuten kan afleggen.
We kennen het Meïr ziekenhuis goed. Onze zoon, de jongste, is hier geboren. Drie jaar geleden was ik zelf nog bij de eerste hulp nadat ik op de fiets – Hollanders kunnen het fietsen ook in Israël niet laten – door een SUV was aangereden. Kwam er met flink wat krammetjes in mijn scheenbeen vandaan.

Om één uur ’s middags parkeer ik en loop ik naar de eerste hulp. Ik vraag waar ik mijn dochter kan vinden. Een uiterst geduldig en voorkomende meid met een hijab helpt me op weg. “Let op, niet verkeerd lopen. Eerst een verdieping naar beneden gaan en daar links af een lange gang in. De Intensive Care is dan aan je linkerhand.”
Mijn dochter – bij kennis – ligt in een high-tech-ziekenhuisbed, met om haar heen twee, nee, drie monitors. Ze zit onder de schrammen in haar gezicht en haar armen en schouder vol schaafwonden. Mijn ex-partner staat naast het bed en begroet mij vermoeid. Mijn oudste dochter, mijn dochters vriend en twee goede vriendinnen zijn er ook.

“Hi Abba,” zegt mijn dochter. “Eizeh esek bish,loo?” [Wat een rotsituatie, niet?]. En onmiddellijk daarop: “Maak je niet te veel zorgen, ze hebben een scan gedaan en ik heb ‘alleen’ – ze  gebaart aanhalingstekens – mijn heup gebroken…” De dienstdoende intern – op zijn naamplaatje staat de naam dokter Katufa Mohamed – komt naast het bed staan. Nu staan er zes mensen aan haar bed, maar dokter Mohamed blijft onverstoord. “Het goede nieuws is dat we geen trauma kunnen constateren aan inwendige organen, geen letsel aan de ruggengraat, en het lijkt erop dat er geen schade aan zenuwen  is berokkend,” glimlacht hij.

“Het slechte nieuws, maar alles is relatief, is dat je heup op vier verschillende plaatsen gebroken is. Er is ook een lichte interne bloeding die we in de gaten moeten houden. We hebben nog geen idee wanneer we je kunnen opereren en wat we gaan of moeten gaan doen om de zaak weer in elkaar te steken. Zeker is dat je moet rekenen op maanden van revalidatie,” aldus de arts. Mijn oudste dochter en mijn dochters vriendje, die inmiddels al vele uren in he ziekenhuis zijn, vertrekken om te gaan rusten en zich op te frissen. Ik neem ‘de wacht’ over. Mijn dochter heeft inmiddels een slaapmiddel gekregen en is al onder zeil.

‘Achter de balie worden drie talen gesproken” Hebreeuws, Arabisch en Russisch.’Ya’akov Almor

In de volgende uren, zittend is de comfortabele fauteuil naast haar bed, kan ik het reilen en zeilen op de intensive care gadeslaan, tot ik, uiterst beleefd en aardig, gevraagd wordt de afdeling te verlaten zodat de doktoren hun ronde en de verpleegkundigen hun werk kunnen doen. Met een half oog zie ik nog dat een Arabische broeder voorzichtig haar schaafwonden schoon begint te maken maken en ze gaat verbinden.

Achter de balie worden drie talen gesproken” Hebreeuws, Arabisch en Russisch. Het verplegend personeel achter die balie bestond die middag uit een Joodse religieuze mevrouw met een sjeitel, een moslima met een zwierige kleurige hoofddoek, een joviale Arabische broeder en een hoogblonde zuster die in het Russisch een geëmotioneerde vrouw tot bedaren bracht.

De volgende dag loop ik naar het afdelingshoofd om haar te bedanken voor de goede zorgen. Ik benadruk hoe ik onder de indruk ben van de behandeling, de vermeende makkelijkheid en rust waarmee alles gedaan wordt. Ik kan het niet laten om ook mijn lof uit spreken hoe goed al die Israëlis met hun verschilende religies en achtergronden zo naadloos op elkaar aansluiten. “Dit is nog niets,” glimlacht zij. “Wacht maar eens tot het echt druk is hier en de spanningen en werkdruk enorm zijn. En ook dan zal je geen onvertogen woord van ons horen. Daar zouden ze in ons parlement nog wat van kunnen meenemen…”

Logo Maror.

Deze column is mede mogelijk gemaakt door Stichting Maror.

Categorie: |

Home » Nieuws » Een ode aan de Israëlische medische stand – column Ya’akov Almor