Oom Nico op Curaçao – column David Serphos

C. Kamerodski

Sinds ik me kan herinneren weet ik van het bestaan van mijn achterneven Nico en Leo*, de twee volle neven van mijn vader die als wees de oorlog overleefden. Een leven lang had ik ze niet ontmoet. Inmiddels wel en ik ben een gelukkig mens met ‘oom Nico’ in mijn leven. Zeker nu hij op Curaçao is. Een deel van onze geschiedenissen is nu rond.

Oorlogspleegkinderen
Over de voogdij van de twee tieners is in de eerste twee jaren na de oorlog een grote strijd gevoerd. Bij veel kinderen die ouderloos terugkeerden, ging het er na de oorlog om of zij bij hun niet-Joodse pleegouders (onderduikouders) konden blijven of dat zij binnen de Joodse gemeenschap moesten worden opgevangen. Hun voogdij werd een zaak van de Rijkscommissie voor Oorlogspleegkinderen (OPK) onder voorzitterschap van de christelijke Gezina van der Molen. Er is veel over dit onderwerp geschreven. Het gesteggel leidde tot veel verdriet, trauma en ook identiteitscrises onder de wezen. Bij Nico en Leo werd de strijd echter binnen de familie gevoerd. Het heeft diepe sporen nagelaten.

De derde zoon
De jongens konden na de oorlog terecht bij hun twee tantes. Mijn grootmoeder was hun ene tante (Tante Reina), de zus van hun vermoorde vader. De andere tante (Tante Lyda*) was de zus van hun vermoorde moeder. In afwachting van de uitspraak in hun voogdijzaak, woonde Nico – toen dertien jaar oud – een jaar lang bij mijn grootouders in Heemstede. Leo – toen negen – verbleef in eerste instantie bij zijn andere tante en oom in Amsterdam. De voogdij over de twee jongens werd uiteindelijk, tot verdriet van mijn grootouders, toegewezen aan hun andere tante. Wat volgde was een jeugd die voor beide jongens niet makkelijk zou zijn. Want weliswaar bleef de formele voogdij en het financiële beheer over hetgeen van de jongens was bij de zus van hun moeder, de broertjes groeiden niet bij hun tante op. Ze bracht hen onder bij andere gezinnen. Vreemden. Het heeft tot veel pijn en tot op de dag van vandaag het nodige onverwerkt leed geleid.

Harde werker
Mijn vader was anderhalf jaar ouder dan zijn neefje Nico. Over Nico’s bestaan heb ik altijd geweten, maar ontmoet had ik hem nooit. Mijn vader had het verschillende keren gehad over Nico, die kort na de oorlog bij hen in huis had gewoond. Hij was goed met zijn handen, een harde werker met veel verstand van techniek. In zijn werkzame leven zou hij eigenaar worden van een autoverhuurbedrijf en een garage, niet ver van waar wij woonden. Toch was het contact tussen de neefjes verwaterd. Mijn vader had na de oorlog met zijn ouders en jongere broer een bestaan opgebouwd op Curaçao, een plek die vandaag een belangrijke voetnoot zou worden in Nico’s leven.

Broodje Meijer
Nadat mijn vader in 1985 op 55-jarige leeftijd overleed, bleef ik geïnteresseerd in Nico en in iets mindere mate ook in Leo. Pas toen in 2005 een boek verscheen met het onderduikverhaal van Leo, zag ik een ingang voor een kennismaking. Via de uitgever zocht ik contact met hem. We ontmoetten elkaar bij de iconische broodjeszaak Sal Meijer in de Scheldestraat. In het boek figureerden mijn grootouders en ik was nieuwsgierig. Ik had veel vragen. De ontmoeting werd een tegenvaller. Leo was vriendelijk, maar afstandelijk. Niet dat ik hem dat kwalijk kon nemen; ik vond het al fijn dat hij mij had willen ontmoeten. Maar tot een tweede gesprek kwam het niet.

Gemeenschappelijke familie
Het toeval wil dat in mijn eigen leven een kleindochter van tante Lyda één van mijn oudste en dierbaarste vriendinnen zou worden. Na onze schooltijd – we zaten in dezelfde klas van Rosj Pina en Maimonides – hebben wij tot op de dag van vandaag een hechte band gehouden. We hebben beiden altijd geweten over onze gemeenschappelijke achterneven en het ook wel eens gehad over de strijd tussen haar grootmoeder en mijn grootmoeder. Zij had contact met zowel Leo als Nico en enkele van hun kinderen, maar ik durfde nooit te vragen om mij aan hen voor te stellen. Dat veranderde begin dit jaar. Het kwam tot een ontmoeting tussen haar, mij en een dochter van Nico: Wies. Het was een warme kennismaking. Wies vertelde over haar vader, inmiddels 88 jaar oud en haar oom Leo. De twee broers hadden goed contact. Ze beschreef haar oom Leo als een wat gesloten man en haar vader als de optimistische, praatgrage tegenpool. Ik vroeg haar of ze hem wilde vragen of hij mij wilde ontmoeten. Al snel daarna kreeg ik een positieve reactie.

Tante Reina en oom Nats
Het was januari van dit jaar. Later die maand zou ik voor een jaar naar Curaçao vertrekken. Oom Nico was 88. Het was nu of nooit. Het gesprek moest er snel komen. Vijf dagen na mijn ontmoeting met Wies, ontmoette ik oom Nico in het huis van zijn dochter. Het was een indrukwekkend en emotioneel gebeuren. Ik had veel vragen. Nico had veel herinneringen. Zo wist hij nog levendig te vertellen dat hij na de oorlog een fijne tijd had gehad thuis bij mijn grootouders, “tante Reina en oom Nats”, met mijn vader Monie (hij zou zich later Morris gaan noemen) en de jongere Mark. Nico werd naar zijn zeggen als een derde zoon in het gezin opgenomen. Hij herinnerde zich dat mijn grootvader de drie jongens een pak liet aanmeten met schaarse stof die hij op de kop had weten te tikken. Dat hij ook echt onderdeel van de familie uitmaakte, kon ik Nico laten zien. Ik had een foto van een identiteitsbewijs van mijn opa van net na de oorlog waarop drie kinderen aangetekend stonden: Mozes (Monie) geboren in 1930, Mark, geboren in 1932 en Nathan (Nico), ook geboren in 1932. Er staan twee aantekeningen bij Nico’s naam: ‘is een pleegkind’ en ‘vervalt per 15 juni 1946’. Het bracht Nico tot tranen.

Bijna mee naar Curaçao
Wat misschien nog wel emotioneler was, was wat ik hem daarna vertelde. Iets dat ik van mijn moeder had gehoord. Dat het de bedoeling was geweest dat Nico samen met het gezin van mijn grootouders in 1947 naar Curaçao zou emigreren. Maar dat hij uiteindelijk achterbleef omdat mijn grootouders niet de voogdij over hem hadden gekregen. Toen hij dit hoorde, werd de emotie Nico even te veel. Hij kon zich herinneren dat hij samen met zijn twee neefjes naar een fotograaf moest om foto’s te laten maken voor hun paspoorten. Hij realiseerde zich nu pas waarom. Hoe zou zijn leven zijn verlopen als hij net als Monie en Mark zou zijn geëmigreerd?

Onbeantwoorde vragen
Nico’s verdere jeugd en jaren als jongvolwassene verliepen niet bepaald over rozen. De relatie met zijn tante Lyda en haar man was niet warm geweest. Hij bezocht ze wel altijd, al vanaf dat hij op jonge leeftijd bij een gezin in Betondorp moest gaan inwonen. Als hij bij zijn tante thuis kwam, met drie kinderen van zijn leeftijd, voelde hij zich altijd een buitenstaander. Hij hoorde er in zijn beleving niet bij. Op latere leeftijd had zijn broer Leo herhaaldelijk aan zijn tante en oom gevraagd naar voor hun belangrijke zaken. Ze kregen nooit antwoord.

Een nieuw hoofdstuk
Leo overleed in april van dit jaar. Een deel van het familieboek werd daarmee gesloten. Maar een nieuw hoofdstuk zou voor oom Nico en mij worden geschreven. In juni besloot hij namelijk dat hij Curaçao graag een keer wilde zien. Samen met zijn jongste zoon, schoondochter en kleindochter kwam Nico vorige week op Curaçao aan. We hebben samen al een aantal mooie nieuwe herinneringen gemaakt. Het heeft 75 jaar geduurd voordat het stempel Curaçao in zijn paspoort zou staan. Maar nu is het zo ver. En het is een feestje. Samen zijn we tot over onze oren trots en blij dat hij hier is.

(foto: D. Serphos)

_________________________________________

*Aangezien Nico’s “Tante Lyda” en broer “Leo” inmiddels zijn overleden, zijn hun namen met het oog op de privacy gefingeerd.

Lees ook:
‘Gezellige drukte’ – David Serphos’ Curaçao’s dagboek (5)

‘De strenge lockdown is voorbij op Curaçao. Het eiland stroomt weer vol met toeristen, voornamelijk Nederlanders. Luchtvaartmaatschappijen KLM en TUI alleen al zijn binnenkort weer goed voor zo’n veertien vluchten per week, een historisch record…’

Logo Maror.

Deze column is mede mogelijk gemaakt door Stichting Maror.

Categorie: | |

Home » Nieuws » Oom Nico op Curaçao – column David Serphos