Aan Natascha van Weezel. Van je vader (2)

Foto:(c)IngriddeGroot'14

‘Lieve Tasch,

Ik wil graag nog even terugkomen op wat je vorige maand in je column op Jonet schreef. Je schetst hoe betrokken je bent bij de dialoog tussen Joden en moslims maar ook hoe vaak je dan de kous op de kop krijgt. Het is vervelend als sympathisanten van de Palestijnse zaak je voor een vervaarlijke zionist uitmaken terwijl sommigen in de Joodse gemeenschap in Amstelveen en Buitenveldert weer niet begrijpen waarom je er onder lijdt dat de Israëlische luchtmacht Palestijnse kinderen bombardeert – zoals tijdens de oorlog in Gaza gebeurde. Ze maken je op zijn best voor een gekke linkse kunstenaar uit en op zijn ergst voor een landverrader. Ik kan me goed voorstellen dat je daardoor gefrustreerd raakt, dat je het gevoel krijgt tussen hamer en aambeeld terecht te komen. Goed dat je toch zegt dat je de ‘lijn van de nuance’ wilt doorzetten.

Het gekke is dat de geschiedenis zich elke keer opnieuw lijkt te herhalen. Heb ik je eigenlijk ooit verteld hoe mama en ik elkaar hebben leren kennen? Het was op een Joodse feestavond in het Kurhaus in Scheveningen, het soort feest dat terecht wel eens met een vleesmarkt wordt vergeleken. Ik bedoel: die feesten worden vooral gehouden in de hoop dat daar Joodse huwelijken uit voorkomen waaruit Joodse kinderen worden geboren. Bij Anet en mij is dat ook gelukt al liep onze kennismaking misschien anders dan de organisatoren hoopten. Serieus als ik toen al was sloeg ik het dansen van de hora over en raakte meteen in discussie over de Zesdaagse oorlog die net achter de rug was. Ik zei dat ik trots was dat Israël die oorlog had gewonnen maar me ook zorgen maakte over de bezetting van Gaza en de Westelijke Jordaanoever: zouden de Palestijnen die situatie op den duur wel accepteren? De reactie op mijn opmerkingen was nogal agressief. H., een lange en stevig gebouwde Joodse jongen uit Den Haag, maande me mijn mond te houden. Hij vond het landverraad wat ik zei. Op dat moment mengde zich een keurig gekleed meisje in de strijd. Zij viel me bij: “Als Max het voor de onderdrukte Palestijnen opneemt, mág dat toch?” Dat meisje was Anet. Later kwamen we elkaar aan de Universiteit van Amsterdam opnieuw tegen.

Ik had toen al dezelfde schizofrene relatie met Israël als jij nu. Ik vond het vreselijk dat de ASVA, waarvan ik actief lid was, een Midden-Oostencongres organiseerde waar voorstanders van Israël niet aan het woord werden gelaten. Fascisten nodigde je toch ook niet uit, zoals een van de activisten zei. Maar aan de andere kant ergerde ik me aan het bekrompen chauvinisme van Joodse leeftijdgenoten als H. ‘Right or wrong, my country’, was hun houding tegenover Israël. Dat leek mij nogal kortzichtig. Beseften ze niet dat doorgaan met de bezetting op den duur het democratische karakter van de Joodse staat zou uithollen?

Ironisch dat jij je nu net zo tussen hamer en aambeeld voelt zitten als Anet en ik eind jaren zestig, begin jaren zeventig. Wij hebben destijds veel steun gehad aan Inez Polak en Eddo Rosenthal die zich ‘Kritisch Tsionist’ noemden, voorstander van de staat Israël maar niet op een verblinde manier. Misschien een goed idee om met generatiegenoten van jou ook zo’n beweging op te richten?

Waar leidt mijn idealisme eigenlijk toe als mensen toch niet luisteren, vroeg jij je in je column af. Ik kan me die vertwijfeling voorstellen. Maar er moeten mensen zijn die vasthouden aan de ‘lijn van de nuance’. Die hebben we hard nodig.

Veel liefs van papa.’

Categorie:

Home » Columns en opinie » Archief Oud-columnisten » Aan Natascha van Weezel. Van je vader (2)