Ajax – column Paul Damen

Damen

‘Wat een weekend! Op 5 mei 1971 schreef Gerard Reve aan “kunstbroeder” Simon Carmiggelt: “Weg met Ajax! Weg met Feyenoord! Dood aan de arbeider! Ik vind het jammer dat bij een voetbalwedstrijd niet beide partijen kunnen verliezen en dat er zo zelden doden bij vallen.”

Daarom: de eindredacteur van deze site adviseerde me, na té veel collega-columns over WO2, het nou es niet over Den Oorlog te hebben. Maar nu exact op dezelfde dag dat het hart van Rotterdam werd weggebombardeerd, Feyenoord kampioen werd, kan ik die parallelle geschiedenis niet helemáál vermijden. Ik houd me in – ook al omdat ik voor Ajax ben. Als enige Nederlandse man heb ik namelijk totaal geen verstand van voetbal. Daarmee weet ik, vrouwen en kinderen niet meegerekend, zeker een derde van de (terwijl ik dit tik) 17.112.598 inwoners van Nederland tegenover me. Geen ramp. Ik dacht altijd dat de essentie van voetbal is dat er bij de tegenstander méér ballen in het doel belanden dan aan je eigen kant. Maar na verloop van jaren en ontelbare caféconversaties verder bleek er sprake van allerlei ragfijne tactieken en theorieën. Toch mag ik er graag naar kijken, net als naar de Tour de France, waarvan ik pas vrij recent begreep dat mijn samenvatting “wie het hardste rijdt en niet van zijn fiets flikkert, wint” wat ál te simpel was. Daar kwam van alles aan te pas: ploegen, truien, helpers, volgers, sprinters – het is me wat. Hetzelfde heb ik dus met voetbal: niemand kan me nou uitleggen of de Europa Cup nog bestaat, of nu Champions League heet of UEFA-cup, of Europese Super Cup 1 of 2, weet ik het. Zo tast ik ook al jaren in het duister naar het verschil tussen landskampioen en bekerwinnaar.

Kijken is één ding, meedoen een tweede. Goede vriend wijlen schrijver Gerrit Komrij vroeg zich af: “wie wil er nu trappend en brullend door het leven gaan?” Een terechte vraag. In het zuiden zat ik weliswaar bij een parochieclub – andere clubs waren er simpelweg niet – maar daar blonk ik voornamelijk uit in het openrijten van de onderbenen der tegenstander. Zij hadden géén scheenbeschermers. Ik wél. In Amsterdam schopten we onze agressie weg tegen de gevangenismuur Havenstraat waar met grote letters in een gekalkte goal “DWS” stond. Niks Ajax – dat was een arbeidersclub uit De Meer, ver weg van Zuid. Het was halverwege jaren zestig, de hoogtijdagen van Ajax moesten nog komen. Je was voor “Door Wilskracht Sterk” of voor Blauw Wit, je speelde voor Swift, en de Volewijckers kwamen uit Niemandsland Noord. Ik geloof dat dwars door “ons” doel later een poort gehakt is. Tenzij ik me vergis en het de muur was van tramremise Havenstraat waar we ‘s nachts om het hek bij de Kostverlorenkade heen naar binnen klommen om in de lege trams te rotzooien – sorry, GVB.

Veel later pas las ik dat die buurt de bakermat was van Ajax, opgericht in 1900 in een café schuin tegenover oma’s huis. Men speelde in het Willemspark, zoals het onderste deel van het Vondelpark toen heette. Omdat dat (nog steeds) een laaggelegen polder is, moesten soms hoekschoppen genomen vanaf de dijk eromheen. Ajax was een eliteclub: de arbeiders drongen er pas in de jaren dertig in door, zeker nadat de (Joodse) wethouder “Monne” de Miranda het stadion in De Meer voor elkaar kreeg. Toen al gold Ajax als “Joods”, als “neuzenclub” – niet vanwege spelers of fans, maar omdat je per tramlijn 9 naar de wedstrijd een ruime keuze aan Joodse buurten passeerde. Waterlooplein, Weesperstraatmarkt, en de wat nettere Transvaalbuurt, overloopbuurt voor veel voormalige ghetto-Joden. In de oorlog deed Ajax niet anders dan alle andere clubs. Beetje inschikken, béétje mopperen, meer niet. In de meidagen van 1940 voetbalde een veteranenelftal van Ajax tegen in de De Meer bivakkerende Duitse soldaten. Ze wonnen met 14-1, dat wél. Anderhalf jaar later royeerde Ajax, net als álle clubs, haar Joodse leden. In de Meer ging alles gewoon door, zoals het Ajax-athletiektournooi 1942, waar naast de toen al bekende Fanny Blankers-Koen ook de totaal vergeten atleet De Joode meedeed. Navrant.

Pas bij het succes van de jaren zestig was de huiver voor het Joodse stempel voorbij en werd Ajax, met voorzitter Jaap van Praag, spelers als Sjaak Swart en Bennie Muller en sponsor Maup Caransa, als vanouds voor ‘Jodenclub’ versleten. Met als eindresultaat het huidige onfrisse klimaat rond die geuzennaam. En ik herinner me een Nijmeegse oefenwedstrijd tussen Ajax en Maccabi Tel Aviv, waar de Israëli’s bijkans verbijsterd waren over de zee aan Israëlische vlaggen op de tribune.

Maar verder? De Amsterdamse arrogantie van Ajax is van alle tijden. Wat wil je ook: zelfs dat ‘Hand in Hand’ werd ooit door de Rotterdammer Johnny Hoes geschreven – voor “Ajax Een”. Maar Ajax weigerde het. Luister naar het origineel op Youtube en onder aan deze column. “Hand in hand” is eigenlijk twéédehands, dus. Niettemin gaan de Rotterdammers om begrijpelijke redenen minder schimmig om met hun historie dan de Mokumers. In Amsterdam ontzegt het Ajax-bestuur tot op heden historici de toegang tot het archief. Naar verluidt wil de club daarmee voormalige WO2-collaborateurs, later grote sponsors van Ajax, uit de wind houden. Voetbal mag dan oorlog zijn, voor puurder politiek is geen plek.’

Categorie:

Home » Columns en opinie » Ajax – column Paul Damen