Arnon Grunberg houdt lofrede over Multatuli in Nieuwe Kerk

K. Rijken

In de Nieuwe Kerk in Amsterdam heeft Arnon Grunberg een lofrede gehouden over schrijver Multatuli, alias Eduard Douwes Dekker. De schrijver vroeg zich af wat zijn negentiende eeuwse collega zo groot maakt. “Zijn oeuvre saboteert zichzelf steeds opnieuw, en die sabotagepogingen zijn een belangrijke reden dat zijn werk ons is blijven fascineren, omdat wij mensen nu eenmaal gefascineerd zijn door alles wat zichzelf opblaast,” aldus Grunberg, die in zijn toespraak ook de verdreven Duits-Joodse kinderen van voor 1940 aanhaalde. Lees de hele tekst onderaan dit artikel.

Koning
Grunberg hield de speech tijdens de opening van het Multatuli-jaar 2020, waarin een jaar lang wordt stilgestaan bij de tweehonderdste geboortedag van de beroemde schrijver. Zo was er ook een toespraak van voorzitter Elsbeth Etty van het Multatuli Genootschap, die bij de gemeente Amsterdam om een aalmoes vroeg voor het Multatuli-huis dat kampt met verzakkingen, lekkages en tocht. Met haar en drie kinderen van de Multatuli-school onthulde koning Willem-Alexander later een gedenksteen voor de overleden schrijver. Ook was er een optreden van acteur Thom Hofmann.

Geen religie
Grunberg is afkomstig uit een Joods gezin. Zijn moeder Hannelore Klein overleefde Auschwitz en zijn vader zat op talrijke adressen ondergedoken. In 1982 emigreerde Grunbergs zus naar Israël, waar ze inmiddels met haar gezin in een nederzetting een orthodox-Joods leven leidt. Grunberg zelf zwoer aan het eind van zijn puberteit elke vorm van religie af, zo ook de Joodse. In eerste instantie wilde hij acteur worden, maar later richtte hij zich op het schrijven. Op 23-jarige leeftijd debuteerde hij met ‘Blauwe Maandagen’, dat een Europese bestseller werd.

Over Multatuli
Eduard Douwes Dekker werd op 2 maart 1820 geboren in Amsterdam. Onder het pseudoniem Multatuli werd hij een van de grootste Nederlandse schrijvers. Met Max Havelaar, zijn eerste en beroemdste boek hekelde hij de behandeling van de plaatselijke bevolking door Nederlandse en Nederlands-Indische bestuurders. In Nederland werd gemengd op het boek gereageerd: van geschokte afwijzing tot hartstochtelijke bewondering. Douwes Dekker was in 1838 met zijn vader vertrokken naar Batavia. Daar zag hij vele wantoestanden met eigen ogen. Hij overleed in 1887 in Duitsland. In juni 2002 werd Max Havelaar door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde uitgeroepen tot het belangrijkste Nederlandstalige letterkundige werk aller tijden.

Lofrede op Multatuli
‘Ik denk niet dat ik meer dan een derde van Multatuli’s oeuvre gelezen heb. Toch ben ik een groot bewonderaar’, sprak Karel van het Reve ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van het Multatuli Genootschap. Van het Reve lijkt zelf verbaasd te zijn over die bewondering, want in diezelfde toespraak zegt hij: ‘Niettemin heeft dezelfde Multatuli heel wat taaie, betrekkelijk middelmatige alinea’s geschreven.’

Dat is waar, al kan dat over de meeste schrijvers worden gezegd.

Overigens schrijft Van het Reve ook: ‘De grootheid van Multatuli’s schrijverschap is voor mij boven alle twijfel verheven.’ Daar sluit ik me bij aan, hoewel ik vermoedelijk minder dan een derde van zijn oeuvre heb gelezen. Alles wat hier volgt moet in het licht van die grootheid worden begrepen, dit zijn kanttekeningen bij die grootheid, al hoop ik uiteindelijk ook antwoord te geven op de vraag waarom Multatuli zo groot is.

Er zit iets raadselachtigs aan Multatuli, W.F. Hermans heeft over dat raadsel zelfs een heel boek geschreven.

Anders dan tijdgenoten als Dostojevski, Flaubert, Toergenjev en Tolstoj heeft Multatuli nooit echt een roman geschreven, hij toonde zelfs dédain voor het genre en heeft herhaaldelijk beweerd dat hij geen schrijver was, wat niet betekent dat wij hem moeten geloven. We zouden hem echter onrecht doen Max Havelaar een roman te noemen, hij heeft er alles aan gedaan om ervoor te zorgen dat dit boek níét zou worden gelezen als een roman, onder meer door de echte namen te onthullen van personen die in de roman onder een fictieve naam voorkomen.

Voor Multatuli was een schrijver iemand die noodzakelijkerwijs behaagziek was. Hij schrijft: ‘Ieder ziet hier, dat ik geen schryver ben. Een schryver legt zich toe op behagen. Een schryver is coquet. Een schryver is ’n hoer.’

Multatuli wenste niet zijn cliëntèle te dienen maar de waarheid, een levenshouding die om problemen vraagt als men van zijn werk wil leven.

Zijn dubbelzinnige houding ten aanzien van zijn waarheidsliefde en dus eigenlijk ook van zijn schrijverschap mag verder blijken uit het feit dat hij bereid was af te zien van publicatie van Max Havelaar als men hem ‘een hoge functie, een ridderorde en een hoop geld’ gaf. De koning en de minister waren daartoe niet bereid, hun halsstarrigheid mogen wij hun dankbaar zijn.

Ja, wij simplificeren Multatuli door hem vooral te begrijpen als een strijder voor een goede zaak. Veel van Multatuli’s opvattingen zouden het min of meer verlichte deel van de natie heden ten dage tegen de borst stuiten, zoals zijn bezwaren tegen het parlementarisme en de grondwet. Maar zoals Frans Kellendonk terecht stelt: ‘De literatuur van het verleden zou onleesbaar worden als we voor honderd procent akkoord moesten zijn met haar denkwereld.’

Multatuli was zich er bovendien van bewust hoe heikel het is namens de ander te spreken. Bepaalde aspecten van de vertelstrategie in Max Havelaar doen denken aan het werk van W.G. Sebald, die veel heeft geschreven over verdreven Duits-Joodse kinderen voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog. Hoe als kind van het volk van de daders te spreken namens de slachtoffers? Sebald deed dat onder andere door de autoriteit van de verteller consequent te ondermijnen, door te benadrukken dat de verteller slechts een spreekbuis, een buikspreker is. Multatuli ondermijnde de autoriteit van de vertelstem door in zijn beroemdste boek diverse vertellers aan het woord te laten. Dit vond bezorger en redacteur Van Lennep zo verwarrend dat hij meende te moeten aangeven wie wanneer aan het woord was, tot op het eind van het boek Multatuli zélf tevoorschijn komt, die stelt niet goed te hebben willen schrijven, maar zo te hebben willen schrijven dat het gehoord wordt. Impliceert gehoord willen worden concessies doen aan goed schrijven? Zo begrijp ik hem wel. Is het publiek de vijand van kwaliteit? Maar hoe bepalen we kwaliteit?

Welke literatuur las Multatuli eigenlijk zelf?

In zijn terecht geprezen biografie schrijft Dik van der Meulen dat Multatuli de Nederlandse literatuur op de voet volgde, ook omdat de Tachtigers hem bewonderden, maar met buitenlandse literatuur ‘hield hij zich minder systematisch bezig’.

Hij zal Cervantes hebben gelezen, we weten dat hij een exemplaar van Don Quichot ‘zorgvuldig’ heeft bewaard en gezien het feit dat Woutertje Pieterse in twee molens Fancy ziet – over Fancy later meer – moet het meer zijn geweest dan alleen bewaren. Hij heeft Heine gelezen.

En de Havelaar begint met het bekende citaat van de Franse journalist Henry de Pène, dus die zal hij ook gelezen hebben. In dat citaat wordt het lot van de vrouw van de schrijver op ironische wijze beklaagd. Multatuli had een vooruitziende blik toen hij dat citaat als motto gebruikte. Op de begrafenis van zijn eerste vrouw, Tine, in Venetië liet hij verstek gaan. Daarvóór had hij Tine verleid tot een ménage à trois met zijn geliefde Mimi. Misschien dat Maarten ’t Hart daarom Multatuli een slecht mens vindt, maar een groot schrijver hoeft geen goed mens te zijn. We beoordelen het werk, niet het leven, hooguit kan het leven extra licht werpen op het werk. Vandaar ook dat ik het consequent over Multatuli heb en niet over Douwes Dekker.

Freud noemde overigens in een brief aan dr. Fürst, uit 1907, getiteld ‘Over de seksuele voorlichting van kinderen’, Multatuli ‘een grote denker en mensenvriend’. Ik ben geneigd in dit opzicht eerder Freud te geloven dan Maarten ’t Hart.

Multatuli maakte zich, als mensenvriend, druk om van alles, van geldnood via de Javaan tot het koningshuis. Zo schrijft hij in een brief: ‘Waarlyk ik loop niet hoog met koningen! En al ware dit zoo, dan nog zou ik niet spoedig partytrekken voor koninkjes uit het lyderlijk, uit het dom en wurmstekig huis van Oranje.’ Later heeft hij zich positiever over het koningshuis uitgelaten, tegenstrijdigheden waren hem zoals eerder gesuggereerd niet vreemd.

Maar de literatuur an sich maakte relatief weinig emotie in hem los. Deze zin van Van der Meulen vat voor mij de plek die literatuur in Multatuli’s leven innam samen: ‘Busken Huet was even somber over de Nederlandse literatuur als Multatuli over de maatschappij.’

Romanpersonages als Raskolnikov of Madame Bovary zul je bij hem dan ook niet aantreffen. En alleen al het feit dat Woutertje Pieterse verstopt zit tussen de Ideeën geeft aan hoe weinig Multatuli geïnteresseerd was in het opbouwen van personages die de lezer meeslepen en in de beste gevallen licht werpen op de duistere hoeken van onze ziel, al die aspecten van de grote 19de-eeuwse roman lieten hem koud.

Dat wil niet zeggen dat Multatuli niets gemeen heeft met zijn tijdgenoten. Net als Dostojevski had hij een voorliefde voor het in casino’s verspelen van met moeite bij elkaar geschraapt geld. Net als Tolstoj was hij geobsedeerd door het christendom, zij het dat Tolstoj zich op late leeftijd bekeerde tot een anarchistisch en strikt christendom en Multatuli zich als bestrijder van het christendom opwierp.

Maar waar blijft ondanks alles de schrijver? Als activist, vrijdenker, bestrijder van Thorbecke en het christendom zou Multatuli allang vergeten zijn.

Om zijn ambivalentie ten opzichte van het schrijverschap beter te begrijpen moeten we kijken naar idee 527, de beroemde brief van Max Havelaar aan Multatuli. Havelaar geeft daar een definitie van de schrijver waarin Multatuli zich meen ik kon vinden: ‘Een schrijver – iemand die van schrijven een beroep maakt – spreekt zonder dat hy iets te zeggen heeft. Hy levert uitdrukkingen, waar geen indruk is. Hy weerkaatst beelden die niet bestaan. Hy jaagt op pikante tegenstellingen en moet daaraan de waarheid opofferen.’

Nogmaals, het is de waarheid die de inzet is van zijn oeuvre, en het is mede die inzet die ervoor heeft gezorgd dat zijn grootheid boven twijfel verheven is. Let op het woordje ‘mede’.

De beroepsschrijver offert waarheid op aan dubieus esthetisch genot. ‘Hy moet haar kleuren, opsieren, aankleden…’, noteert Havelaar.

Enkele regels verder laat Multatuli Havelaar schrijven: ‘Al het schone dat Jezus gezegd heeft, zou geen half vel druks vullen!’

Opmerkelijk overigens hoe vaak Multatuli zich met Jezus identificeert. Hij had dan ook volgelingen, Multatuli noteerde: ‘Jezus begon met vissers, ik vang met meisjes aan.’ Deze meisjes hebben echter niet tot een wereldreligie geleid. Zijn waardering voor de Jezusfiguur hangt allicht ook samen met de aan hemzelf gegeven opdracht de waarheid te spreken.

Want waarom zou men dat eigenlijk moeten doen? Als mensen minder ongelukkig worden van wat bedrog, waarom zouden we dat dan van hen moeten afpakken?

Wittgenstein stelt dat mensen beseffen dat waarheid niet altijd goed voor hen is, maar dat wij desondanks een intuïtieve voorliefde voor de waarheid hebben.

Voor Multatuli is het waarheidsgebod meer dan een intuïtieve behoefte, voor hem is dat gebod verbonden met verlossing, liefde en uiteindelijk met het schrijven zelf, met taal, want de waarheid blijft een talige aangelegenheid.

Direct na de beroepsschrijver te hebben gedesavoueerd schrijft Havelaar in zijn brief aan Multatuli over een Franse scheepsofficier die hem vertelt wat een goede stijl is: ‘Mais… c’est tout simple. Avant de commencer, je me demandais ce que j’ai à dire.’

De estheet mag een vijand zijn van de waarheid, maar de waarheid behoeft wel degelijk een goede stijl, en goede stijl behelst kennelijk dat men weet wat men wil zeggen, dat men beseft dat men soms niets te zeggen heeft.

Op bijtende grafschriften voor Thorbecke na – ‘Onder dit steentje,/ Ligt ’n fenomeentje’ – kenmerkt Multatuli’s oeuvre zich door een zekere wijdlopigheid, waarbij het ene onderwerp aanleiding is om op het volgende over te stappen. Niet voor niets bestaat een groot deel van zijn oeuvre uit genummerde ideeën.

Multatuli’s schrijverschap verraadt een radicaal gebrek aan structuur. We kunnen met begrippen als ‘dubbele raamvertelling’ aan komen zetten, en hoewel een dergelijk begrip met betrekking tot een deel van Multatuli’s oeuvre niet een pertinente leugen is, geloof ik niet dat het ons verder helpt. De structuur van de ideeën bestaat uit de nummering, de rest is improvisatie.

Multatuli’s werk heeft een masochistische kant, waarbij hij telkens weer met sardonisch plezier probeert het de lezer onmogelijk te maken zijn talent te ontdekken. Desondanks schittert dat talent door alles heen. Zijn oeuvre saboteert zichzelf steeds opnieuw, en die sabotagepogingen zijn een belangrijke reden dat zijn werk ons is blijven fascineren, omdat wij mensen nu eenmaal gefascineerd zijn door alles wat zichzelf opblaast.

Terug naar de brief van Havelaar aan Multatuli, terug naar de vraag wat een goede stijl is, wat goed schrijven is, zouden we kunnen zeggen. In die brief duikt kort na de Franse scheepsofficier een figuur op – of het een mens is, daarover lopen de meningen uiteen – ik heb het over Fancy, ook genoemd Fanny, die vaker voorkomt in de Ideeën en die een centrale plaats inneemt in de Minnebrieven. Deze Fancy is wat mij betreft de sleutel tot het schrijverschap van Multatuli, zij neemt dan ook een centrale plaats in in de studie die Saskia Pieterse aan hem heeft gewijd.

In die brief van Havelaar is sprake van twee Duitse meisjes die in Amsterdam een lied zingen van de inmiddels vergeten Duitse dichter Ludwig Bechstein. Die meisjes zongen ‘niet kunstig. Ze waren niet schoon, en maar povertjes gekleed.’ Over het gedicht schrijft Havelaar: ‘Ik zeg dat het lief is, en wie anders meent, is zelf niet lief.’

Havelaar begint een correspondentie met de meisjes, zoekt hen op en begeleidt hen bij het afscheid naar het station om hen daar hartstochtelijk te zoenen. ‘Wie ’t afkeurt, keur ik af’, schrijft Havelaar aan Multatuli.

Wat heeft dit met goed schrijven te maken, want daar had Havelaar het toch over?

Ik zou zeggen dat de beschrijving van de Duitse meisjes en de lichte obsessie van Havelaar voor hen een voorbeeld van goed schrijven is, een proeve. Hier wordt namelijk niet op pikante tegenstellingen gejaagd, zoals de beroepsschrijver volgens Multatuli pleegt te doen, hier worden geen beelden weerkaatst die niet bestaan; de waarheid blijkt poëtisch maar niet per se kunstig, lief is zij, toch kan zij rekenen op afkeuring van derden, zij is zoals uit de brief blijkt betrekkelijk structuurloos.

Deze Duitse meisjes zijn Fancy-achtige verschijningen.

Wie is deze Fancy, om wie Minnebrieven draait? Is zij een Eva-achtige figuur die een rol speelt bij de verdrijving uit het paradijs? Is zij als Gretchen in Faust, de onschuld die de ondergang van Faust toch niet kon voorkomen?

Waarschijnlijk heeft Multatuli’s nicht Sietske model gestaan voor Fancy, een korte maar hevige verliefdheid moet zich tussen haar en Multatuli hebben afgespeeld. Jaren later zou Sietske in haar Multatuli-herinneringen schrijven: ‘In de cirkelgang van ons eentonig bestaan viel hij binnen als een meteoor, met zijn stralenkrans van martelaarschap voor de rechten van de Javaan.’

Het christendom bestrijden en toch als een Jezus her en der komen binnenvallen.

In Minnebrieven schrijft Multatuli een brief aan Tine, en daarin staat deze passage, mijn favoriete passage, die eens te meer verklaart waarom er nooit romans zijn geschreven door de grootste schrijver van Nederland: ‘Een idee! Ik hoop dat Fancy niet antwoordt. Dan heb ik een ongelukkige liefde, die ik beschryven zal voor wat biefstuk.’

De ongelukkige liefde wordt het materiaal waaruit de roman, of het gedicht, wordt gesponnen, waarvan biefstuk overblijft. Een procedé dat menig schrijver bekend zal voorkomen, maar dat Multatuli afkeurde omdat het de waarheid geweld aandeed. Pieterse schrijft in haar studie: ‘Fancy verbeeldt in de eerste plaats dus de relatie tussen de schrijver en zijn lezers: ze zorgt ervoor dat Max bevattelijk schrijft.’ Ik begrijp Fancy als object van begeerte, als waarheid, als wat ons telkens ontglipt; waarheid bestaat, maar zij is zelden grijpbaar. Fancy is het pure idee; of we dat idee nu waarheid noemen, liefde of verlangen is minder belangrijk, maar om vruchtbaar te zijn moet zij taal worden.

Dat ze ook aardse trekken heeft, is een consequentie van het weer taal worden, de menselijke taal is aards, Fancy geeft aan bij haar ouders te wonen die liever niet hebben dat ze brieven ontvangt van een getrouwde man. Ook voegt ze eraan toe: ‘Ieder verklaart u voor een ellendeling.’

Het pure idee kan de gedaante aannemen van het meest aardse, in zekere zin is dat de definitie van de ideale roman: het pure idee dat de gedaante heeft aangenomen van het meest aardse.

Als ik Pieterse goed begrijp, stelt zij dat Fancy en poëzie samenvallen en deze poëzie heeft als effect de ondermijning van de zekerheid dat we voor onze goede daden worden beloond, maar ook ‘de ondermijning van de zekerheid dat alles tevergeefs is’.

In de roman, meen ik, heeft Multatuli het tegendeel gezien, namelijk een vehikel dat stelt dat goede daden beloond worden of dat alles tevergeefs is. Te vaak verzuimt de roman onze zekerheden te ondermijnen, te vaak lijdt de romanschrijver aan behaagzucht.

Je kunt stellen dat Multatuli Fancy en zichzelf wilde behoeden voor de smerigheid van de roman en dat hij daarom nooit romans heeft geschreven.

Het is mede te danken aan een figuur als Fancy, aan de hartstocht waarmee Multatuli haar omarmd heeft, als idee, als meisje, als waarheid, dat hij onze geest blijft scherpen. Dankzij haar doorziet Multatuli het karakter van de economie van het schrijven, waarbij een ongelukkige liefde geopenbaard wordt in ruil voor biefstuk. Fancy maant de schrijver niet alleen tot helderheid, zij is ook het idee an sich, dat zich noodgedwongen moet uitdrukken en uitgedrukt wordt in onvolmaakte menselijke taal.

Multatuli maant schrijver en lezer nooit te vergeten dat het waarheidsgebod uit ambiguïteit en dubbelzinnigheden bestaat, maar toch altijd gebod moet blijven. Zijn polemische houding herinnert ons eraan dat lafheid de grote vijand is van de intellectueel en de schrijver, hij verzoekt ons niet de ogen te sluiten voor al te menselijke halfslachtigheid, want wie daar de ogen voor sluit, offert waarheid op voor biefstuk.

Dít is – nogmaals – zijn grootheid.

Boven dit alles schittert zijn humor, zijn oeuvre is doordesemd van een ingenieuze en dubbelzinnige zelfrelativering en ja, dan is er zijn stijl, zonder welke het allemaal gedoemd was te mislukken: ‘Wie ’t afkeurt, keur ik af.’

Lees ook:
Arnon Grunberg nieuwe Vrije Schrijver van de VU

De Vrije Universiteit (VU) stelt auteur Arnon Grunberg aan als de nieuwe Vrije Schrijver van de universiteit. Per 1 juni 2019 wordt hij aangesteld. De Joodse Nederlander zal tijdens zijn aanstelling aan de VU reflecteren op het thema Governance for Society, over de weerbaarheid van de democratie.

Categorie: |

Home » Nieuws » Arnon Grunberg houdt lofrede over Multatuli in Nieuwe Kerk