Het bloed verdunnen

Margalith Kleijwegt

‘Joods-zijn was iets dat mijn moeder het liefst oversloeg. Ze behandelde deze kwestie als een aandoening waar je niet teveel aandacht aan moest besteden in de hoop dat het dan vanzelf zou overgaan. Ik wist niet precies wat ik met deze ontkennende houding aanmoest, want het was algemeen bekend dat ze Joods was. Ze werkte bij de televisie, was een soort BN’er en kreeg dan ook regelmatig antisemitische verwensingen naar haar hoofd, per brief en zelfs per telefoon.

Die ordinaire scheldpartijen waren tamelijk moeilijk te negeren en maakten haar iedere keer weer overstuur, maar daarna was het Joods-zijn weer afgelopen. Als zij dat zo wilde, dan deed ik mee. In een poging om er vooral niet Joods uit te zien drukte ik als kind ‘s avonds voor het slapen gaan mijn wijsvinger boven op mijn neus in de hoop dat hij op die manier recht zou blijven. (Die van mijn moeder was nogal gebogen)

Mijn broer en ik hadden een niet-Joodse vader, want sinds de oorlog was een gouden levensregel van onze moeder dat het beter was om het bloed ‘te verdunnen’. We aten thuis varkensvlees, mosselen en garnalen. En in december hadden we als eerste in de buurt een kerstboom in huis die we vol hingen met glimmende ballen en engelenhaar. Nee, aan onze opvoeding was niets Joods. Geen Joodse les, geen bat mitswa, geen bar mitswa, geen gezellige seideravonden.

Toen ik nog op de lagere school zat, nam een vriendinnetje me mee naar de christelijke padvinderij, ze zat bij de welpen. Frisse Hollandse meisjes met van die blauwe ogen en vrolijke paardenstaarten, daar wilde ik bij horen. Zaterdags kwamen we samen in het clubhuis en zondags moesten we in de kerk naar de zondagsschool. Mijn moeder ging niet dwars liggen, zei alleen dat dit wel ‘erg gojs’ was. Het was ook nooit goed. Toch zat ze op de eerste rij bij mijn inzegening als kabouter. Maar echt vrolijk, laat staan trots, keek ze niet.

Waarom niet, vroeg ik me af. Ik deed toch wat ze wilde? Wat stond er verder af van het Jodendom dan de christelijke padvinderij? Of was dit toch niet wat ze bedoelde? Was hier sprake van een zogenaamde ambivalentie?

Haar houding was verwarrend. In de loop der jaren begreep ik steeds minder waarom ze me Margalith had genoemd. Een naam die niet alleen exotisch en moeilijk uit te spreken was, op school werd het snel ‘kakketiet’, maar ook puur Hebreeuws, de Israëlische variant van Margaretha, zo heette mijn grootmoeder. Ze had er veel moeite voor moeten doen, vertelde mijn moeder trots. Bij de burgerlijke stand kenden ze de naam niet dus moest ze bewijsmateriaal van de Israëlische ambassade overleggen dat de naam in Israël werkelijk bestond.

Margalith was een opvallende, moeilijk uit te spreken naam waar iedereen altijd over struikelde. ‘Margriet’, werd ik genoemd, of ‘Marga’ en als ik die verbastering dan corrigeerde wilden mensen weten waar ‘die aparte naam’ toch vandaan kwam. ‘Spanje’, antwoordde ik meestal met een stalen gezicht, Margalith klonk een beetje zuidelijk had ik besloten, dus daar trapten ze wel in. Alles beter dan zeggen dat het een Joodse naam was.

Mijn moeder zadelde mij met iets op waar ze zelf juist vanaf wilde. Of toch eigenlijk niet?’

Categorie:

Home » Columns en opinie » Het bloed verdunnen