Het nieuwe poldergevoel – column Ya’akov Almor

Foto: Y. Almor

Het is alweer bijna vier jaar geleden dat ik in familie-, vrienden- en kennissenkring meedeelde dat ik vanuit Herzliya zou verhuizen naar Mitzpe Ramon, een woestijndorp in het hart van de Negev. De reacties varieerden van opgetrokken wenkbrauwen en hopeloos hoofschudden tot verklaringen over vormen van verstandsverbijstering. Later begreep ik die reacties wel, vooral omdat ik, zeer zelfingenomen, had benadrukt dat de beslissing al na een verblijf van slechts één lang weekend in het dorp gevallen was.

Mitzpe Ramon, in de volksmond gewoon Mitzpe, ligt op achthonderd meter hoogte pal aan het Ramon-keteldal, en aan autoweg 40, een van de twee verkeersaders in het zuiden. Mitzpe, Israël’s meest afgelegen gemeente, staat met haar amper zesduizend inwoners wel dagelijks op de weerkaarten. Net als de meeste Israëliers wist ik dat het zo’n tachtig kilometer rijden is vanaf Be’er Sheva. Voor wie vanaf het dorp verder naar het zuiden rijdt, is het nog anderhalf uur sturen over bochtige, niet ongevaarlijke wegen naar Eilat en tot aan de Rode Zee. Ik weet nog goed toen ik tientallen jaren geleden voor het eerst door Mitzpe reed – op weg naar Eilat.  Het deed me denken aan de film Bagdad Café van Wim Wenders.


Maar waarom ben ik eigenlijk in Mitzpe Ramon gaan wonen?

Na mijn scheiding, een jaar of vijf geleden, woonde ik eerst nog in Herzliya, in een optrekje achter een oude villa van een oudere weduwe. Het optrekje was een soort omgebouwde schuur van amper 45 meter oppervlak. De voordeur was zo laag dat ik moest bukken om binnen te komen. Mijn kinderen spotten dat mijn onderkomen hen deed denken aan het huisje van de heks uit Hans en Grietje.

‘Luister eens, abba [vader]’ begon mijn oudste dochter tijdens een bezoek. ‘Dit is niks voor jou, je moet hier weg.’ ‘Maar ik heb geen idee waar ik dan wel heen ga,’ antwoordde ik. ‘Ik wel!’ zei dochterlief. ‘Hoe vaak heb je ons doorgezaagd over je heimwee naar die polder uit je kinderjaren? Al die verhalen over hoe je als jochie van vijf vanuit je slaapkamer onbelemmerd de horizon kon zien? En dat je dat gevoel hier in Israël zo mist?’ ‘Doorgezaagd?’ grinnekte ik wat schaapachtig. ‘Jazeker. Wat jou betreft waren we nooit in de stad blijven wonen. Maar ima [moeder] wilde daar nooit wat van horen. Nu heb je de gelegenheid dat te veranderen!’

Mijn dochter had natuurlijk gelijk. Ook nu heb ik het plaatje nog op mijn netvlies van het uitzicht vanuit dat slaapkamerraam op de Lijzijde in het pas gestichte Dronten in Oost-Flevoland, in 1963. Een horizon van 180 graden, met de toren van de kerk van Kampen op het ‘oude land’ als een naald aan de einder.

Mijn dochter vervolgde: ‘Ik heb een hele goede vriendin waarmee ik jarenlang, in het leger, en ook daarna, jeugdwerk heb gedaan in Mitzpe. Je kunt er komend weekend gaan logeren. Ze zijn dan een weekendje weg en je hoeft alleen maar de hond maar uit te laten.’ Ik besloot de stoute schoenen aan te trekken en af te zakken naar het zuiden.

Een paar dagen later:

Midden in de nacht schrik ik wakker, nota bene op de bank in de woonkamer van een piepklein flatje in Mitzpe. Het is vier uur in de morgen. Mijn wang is nat gelikt. Het hondje staart me vol verwachting aan. Gaan we uit? Ik schiet in mijn korte broek en sandalen en grijp de honderiem. 

Eenmaal buiten ril ik van de kou. Ik kijk op mijn telefoon. Het is zeventien graden en hartje zomer, op 17 Juli. Kom daar in de Israëlische kuststrook maar eens om. Het hondje kent de weg. Een paar minuten later staan we aan de rand van de ‘machtesh’, de krater of het keteldal. Het is een maanloze nacht en pikkedonker. Ik sta aan de ballustrade van het uitkijkpunt. Onder mij gaapt de zwarte diepte, als een stil meer. In de verte blinkt vaag een enkel licht.

Kijkend over het in diepe duisternis gehulde keteldal, denk ik plots terug aan de dijk bij Lelystad in 1963, een werkdorp met een dozijn barrakken onderaan die dijk. ‘Daar,’ zegt mijn vader terwijl hij naar de verte wijst. ‘Je kunt het niet zien in het donker, maar aan de overzijde van het meer ligt Enkhuizen.’ Met zonsopgang stond ik in Mitzpe wederom op hetzelfde uitkijkpunt. Met een horizon van 180 graden en een majestueus uitzicht op het keteldal. Ik was verkocht. Een paar weken later slaagde ik erin een half vrijstaand huis in Mitzpe te huren. Later ben ik door verhuisd naar een koopwoning en nu woon ik daar alweer meer dan twee jaar met veel plezier. Met veel enthousiasme leef ik hier als een ‘digitale bedouine’ of ‘nomade’. Elke dag ontdek ik hier weer iets nieuws. En ik heb er een goed, nieuw poldergevoel bij.


Logo Maror.

Deze column is mede mogelijk gemaakt door Stichting Maror.

Categorie: |

Home » Nieuws » Het nieuwe poldergevoel – column Ya’akov Almor