Ledor wador in een Mediene-sjoel – column Shoshanna de Goede

Shoshanna de Goede (foto: S. De Goede)

Het liefst zou ik met mijn vader samen willen terugblikken op de pioniersfase van LJG Brabant, nu precies veertig jaar geleden. Een bakje aardbeien met slagroom erbij of een kom dampende kippensoep; dan had hij echt een topmiddag. Helemaal perfect: op het terras van het nieuwe huis van mijn ouders, in de tuin van mijn broer en schoonzus, na jaren weggeweest weer terug in Brabant. Maar samen herinneringen ophalen kan helaas niet meer. Drie weken voor de verhuizing is mijn vader, Felix de Goede (1946), in de vroege lente van dit jaar overleden. Ik deel graag het verhaal van zijn onschatbare visie, enthousiasme en can do-mentaliteit die ervoor zorgden dat er überhaupt een actieve liberaal-Joodse gemeenschap uit de Brabantse klei werd getrokken. 

Na hun choepa in 1969 verhuisden mijn ouders vanuit Den Haag naar het Oosten des lands en maakten daar nieuwe Joodse vrienden die hen betrokken bij de LJG Twente. Daar werd mijn vader penningmeester, op zijn zevenentwintigste. Vier jaar later verhuisden wij, inmiddels waren er twee kleine kinderen, naar Brabant. Voor Joodse les reden we naar Rotterdam, want daar was de dichtstbijzijnde liberaal-Joodse gemeente. Praktisch gezien niet heel handig en ideologisch gezien ook niet de beste match: voor mijn ouders was de LJG een plek waar jongens, meisjes, mannen en vrouwen zich gelijkelijk konden ontwikkelen maar de cultuur aldaar was wat conservatiever (vrouwen werden destijds nog niet opgeroepen en hadden ook die behoefte niet zo) en daardoor voelden ze zich niet helemaal thuis. Mijn ouders verkenden het idee om zelf iets te beginnen in Brabant. 

Mijn vader was een praktische man die geloofde in de kracht van verbinding met gelijkgestemden. Hij dacht: wat heb je nodig voor een gemeenschap? Mensen! Dus hij pakte het telefoonboek erbij en omcirkelde alle namen die Joods klonken. Levy, Van Praag, Cohen, et cetera. Vervolgens reed hij een paar avonden per week rond etenstijd onaangekondigd naar zo’n adres ergens in Brabant, belde aan en vroeg aan totaal onbekende en overrompelde bewoners of ze zin hadden om samen met hem een Joodse gemeenschap te stichten. Hij bleek geen roepende in de woestijn; de animo was er. Later vertelde hij me trots wat zijn geheim was: hij ging pas weg als de bewoner hem ten minste één nieuw adres gaf van een ander joods gezin in Brabant. Toen er genoeg geïnteresseerde gezinnen waren – zo’n vijftien families uit heel Brabant en zelfs Limburg en Zeeland – werd er een oprichtingsvergadering georganiseerd bij iemand thuis. De sfeer was uitgelaten, vrijwel niemand kende elkaar en er druppelden steeds meer mensen binnen. Iemand riep dat er niet genoeg stoelen waren, waarop mijn vader met zijn herkenbare olijke blik zei: “Laat dat onze grootste zorg zijn, dat er niet genoeg stoelen zijn.” 

De eerste secretaris, die met haar gezin woonde op een boerderij, bood aan om op haar erf de hooischuur om te bouwen tot sjoel. Die werd vervolgens niet door een aannemer verbouwd, maar door de leden zelf. Puur pionierswerk. Toen de klus was geklaard, ontdekte iemand dat ze iets vrij cruciaals waren vergeten: de plaatsing van een toilet. 

Mijn vader was 22 jaar lang voorzitter van LJG Brabant. Hij zag het als zijn belangrijkste taak om de juiste mensen te vinden en te enthousiasmeren om bij te dragen aan de gemeenschap. Zijn grootste verdienste is waarschijnlijk dat hij voor een groot aantal families de weg terug naar het Jodendom heeft gefaciliteerd. Mijn vader wilde hen het plezier meegeven van gezamenlijk het jodendom beleven, in plaats van verder leven met het oorlogsverdriet en verstoppen van het Joods-zijn. Het was de charme van de kleine Mediene-sjoel die alleen kan bestaan bij de gratie en inzet van leden. Er is niets tot jij het organiseert. Je zit niet vast aan bepaalde structuren of beperkingen. Een aantal leden woonde op een boerderij en daar organiseerden we bijeenkomsten. Lekker buiten, zelf de stoelen neerzetten en na afloop alles samen weer opruimen, terwijl de kinderen zich vermaakten op het erf.

De kroon op mijn vaders pionierswerk en dat van zijn medebestuursleden, na jarenlang zwerven langs allerlei tijdelijke locaties, was de ingebruikname van de oorspronkelijke synagoge in Tilburg, die al decennia lang voor andere doeleinden werd gebruikt. 

Ledor wador – het doorgeven van het Joodse leven – was zijn grootste drijfveer. Die man met dat snorretje mocht geen gelijk krijgen. Mijn vader kreeg vier kleinzonen, van wie er eentje zijn briet kreeg in de Tilburgse sjoel. Zijn schoondochter, wier ouders ooit op de oprichtingsvergadering waren, is al jarenlang de chazzaniet van de gemeente. En de herinneringen aan Joodse les in de hooischuur en gezamenlijk ons Joods-zijn vieren in het Brabantse land dragen we voor altijd met ons mee.

Om een land vruchtbaar te krijgen, heb je pioniers nodig met visie, gemeenschapszin en nesjomme. Wat een eer om de dochter van deze man te zijn. Pap, ik ben supertrots op wat je hebt neergezet! 

Logo Maror.

Deze column is mede mogelijk gemaakt door Stichting Maror.

Categorie: |

Home » Nieuws » Ledor wador in een Mediene-sjoel – column Shoshanna de Goede