Marx’ modder – column Paul Damen

Paul Damen (Foto: J. Blik)

Van de komende week aan de verkiezingen deelnemende, in de Tweede Kamer vertegenwoordigde partijen, baseren zich nog drie deels op het 19de eeuwse gedachtengoed van een vrijdenkende, gevluchte Duitse Jood. Ooit zo populair dat voor bijna de helft van de wereldbevolking diens denkbeelden dogma’s waren, maar exact 138 jaar geleden, op 14 maart 1883, kwamen maar bar weinig mederevolutionairen opdagen aan het graf – hoogstens een twintigtal stond aan de groeve van dr. Karl Marx, die nimmer langdurig een vaste baan, woon- of verblijfplaats had gekend. Zijn ideologie leidde in de 20ste eeuw tot de meest moorddadige regimes. Niettemin is hij recent weer populair, vaak in combinatie met woke-achtige ideeën over de bevrijding van gekleurden, genderneutralen, seksuele voorkeuren, en wat er verder uit de woke-kast valt – de Nederlandse partij BIJ1 is een goed voorbeeld van die vaagmarxistische mix.

Overtuigd antisemiet
De diverse deugbeweging kan niet zonder die telg uit een rabbijnenfamilie, zoon van een advocaat uit Triër en een moeder uit, of all places, Nijmegen. Daar zeker, in Havana aan de Waal, is Marx nog steeds toonaangevend onder de opstandigen der aarde. En dus is het maar goed dat die woke-wappies niet weten waar hun held wérkelijk voor stond. Marx was namelijk, behalve revolutionair denker, ook een onverbeterlijke racist en overtuigd antisemiet.

Zijn meesterwerken over maatschappijverandering maakten mogelijk dat niet het woord maar moord het middel werd om de massa te beteugelen en ze tegelijkertijd wijs te maken dat ze ‘bevrijd’ waren. Het akelige daarbij is dat dat het socialisme, en met name het daaruit ontaarde communisme, bij uitstek een Joodse vinding maakt. Ik weet dat u huivert als u dit leest. Ik ook, terwijl ik het schrijf. Maar het is niet anders. Het is het totalitaire gedachtengoed van Marx, wiens portret op 1 mei werd rondgedragen in Moskou, Havana, Berlijn, Beijing en Pjongjang, dat ervoor zorgde dat even verderop de gevangenkampen vol zaten. Als er al geen massamoord plaatsvond op iedereen die tot ‘klassenvijand’ was uitgeroepen. Volledig parallel aan de ideeën van Marx, die in de voorlaatste zinnen van zijn Communistisch Manifest openlijk schreef dat geweld zijn doel was. Aangevuld door levenslange vriend en sponsor Friedrich Engels: geweld was zelfs de noodzakelijke ‘verloskundige van elke oude maatschappijvorm die zwanger is van een nieuwe.’

Marx-Engels Werke
Aan dat graf van Marx stonden, behalve Engels, ook zijn met dochter Laura getrouwde schoonzoon Paul Lafargue, die uit Cuba kwam, zoon van een mulattenmoeder en een Joodse vader. Reden voor schoonpapa Karl om hem zijn hele leven denigrerend aan te duiden als ‘die neger’ of ‘die creool’ waarvan hij, zo schreef hij in 1866, ‘zijn creolenhersens nog wel eens zou kraken’. En dat was absoluut niet olijk bedoeld, zo blijkt uit de correspondentie tussen Marx en Engels, integraal gebundeld in de vanaf 1964 in de toenmalige DDR uitgegeven Marx-Engels Werke (MEW, 41 delen). Typerend voor het racisme van beide heren was een brief uit 1887, toen schoonzoon Lafargue in Parijs kandidaat-raadslid was voor een district waarin ook een dierentuin lag. Daarom, schreef Engels, was Lafargue die ‘immers voor een achtste of eentwaalfde negerbloed’ had, de droomkandidaat ‘omdat hij als neger een stap dichter bij het dierenrijk is dan de rest van ons’.

En dan kwam Lafargue er nog genadig van af, want op medestrijder Ferdinand Lasalle had met name Marx het een leven lang gemunt. Hij werd onophoudelijk neergezet als ‘Jüdel’ (joodje), ‘Baron Itzig’ (typisch Joodse voornaam) en ‘Ephraim Gescheit’ (Ephraim Wijsneus). En uiteraard als ‘Joodse neger.’ Over Lasalle, geboren in Breslau als zoon van een Joodse zakenman, schreef Marx op 30 juli 1862 aan Engels: ‘Het is me nu volkomen duidelijk dat hij, zoals wordt bewezen door zijn schedelvorming en zijn haar, afstamt van de negers die zich bij de uittocht van Mozes uit Egypte aansloten (tenzij zijn moeder of grootmoeder aan vaderskant is gekruist met een roetmop)’. Nu moest deze vermenging van Jodendom en Germaans ras op basis van een negermelange wel een merkwaardig product voortbrengen. Zelfs de opdringerigheid van de knaap is ‘nikkerachtig.’ (MEW dl. 30, blz. 257-259)

Platvloers
Nu u weer. Laat Sylvana Simons het naar niet lezen. Was Marx een racist? Absoluut, zoals élke burgerman in het 19de eeuwse Duitsland. Alleen lijkt hij het racisme te hebben uitgevonden én verbeterd. Marx had sowieso weinig op met gekleurde medemensen, Mexicanen in het bijzonder. Toen na de de oorlog tegen Mexico in 1848 de jonge Verenigde Staten Californië annexeerden, schreef Marx sarcastisch: ‘Is het ongelukkig dat het schitterende Californië is afgepakt van die luie Mexicanen die toch niet wisten wat ze er mee moesten?’

Marx kón bijzonder platvloers zijn, waarbij naast de politiek het persoonlijke niet werd geschuwd. Over Eugénie, de vrouw van Napoleon III die hij haatte, moest en zou keer op keer gemeld worden dat zij ‘alsmaar scheten moest laten’, zodat haar ‘krachtige ontploffingen’ tijdens koninklijke bezoeken tot genante situaties leidde. Ja, mysogien was hij ook.

Nu zou men bij zijn racisme, in navolging van moderne allochtone schrijvers, nog kunnen volhouden dat een en ander geestig bedoeld was, of in dronkenschap geuit. Maar bij het racisme van Marx gaat dat niet op: het is simpelweg te veel.

Vooral in zijn brieven en brochures gaat hij volledig los. Tegen vooral, u zag de bui al hangen, de Joden. Die konden werkelijk niets goed doen. In zijn brochure ‘Over het Joodse vraagstuk’ (1844) vatte Marx zijn visie op het Jodendom kernachtig samen: ‘wat is de eredienst van de Jood? De sjacher. Wat is zijn god? Het geld.’ Hetgeen hem er niet van weerhield levenslang van vriend Engels grote sommen te lenen die hij nooit meer teruggaf, en vooral zijn oom Lion Philips te Zaltbommel regelmatig financieel fors lichter te maken, om hem daarna weer voor woekerjood uit te maken. Met de nadruk op dat ‘Jood’.

Brochure
Of zoals hij het in een beruchte brochure Zur Judenfrage uit 1843 samenvatte: ‘Geld is de jaloerse god van Israël, waarbij geen enkele andere god mag bestaan. Geld degradeert alle goden van de mens tot handelswaar. Daarom is de wisselbrief de echte god van de Jood. De bedrieglijk illusoire nationaliteit van de Jood is de nationaliteit van de koopman, van de geldman in het algemeen’. Om deze polemiek, waarbij hij vrijwel alle antisemitische stereotypen van stal haalde, te eindigen met zijn overduidelijke doel: ‘De bevrijding van de samenleving van het Jodendom’. Die zin werd dus exact honderd jaar later krachtig onderschreven én toegepast in het Derde Rijk.

Die brochure zult u trouwens zelfs bij gelovige marxisten zelden in de kast zien staan. Terwijl de tekst in 1880 nog wel werd aangevuld door de sociaaldemocraat Eduard Bernstein voor het Berliner Volksblatt, hoofdredacteur Karl Liebknecht, aartsvader van de Duitse sociaaldemocratie. Noteert u even: Marx schrijft een schaamteloos antisemitische brochure, die vervolgens werd aangevuld door Bernstein, eveneens lid van De Stam, die vervolgens integraal werd gepubliceerd door Wilhelm Liebknecht, die ook goed wist hoe een sjoel er van binnen uitzag. Vandaar dat Hannah Arendt (in Origins of Totalitarianism, 1951) deze brochure wegzet als een ‘klassiek werk’ van het ‘antisemitisme van links.’ Van Joods links, wel te verstaan.

Krimoorlog
Maar het kon nog erger. Dieptepunt in Marx’ antisemitisme is een vrij onbekend, nu vaak weggesmokkeld artikel dat hij publiceerde als correspondent voor de New-York Daily Tribune op 4 januari 1856. In dat stuk, ‘The Russian Loan’, over de gevolgen van de Krimoorlog voor het internationaal geldverkeer, gooide Marx werkelijk alle remmen los. Leest u weer even mee?

‘Zo zien we dat elke tiran wordt gesteund door een Jood, zoals elke paus door een jezuïet. In werkelijkheid zou de hunkering van onderdrukkers hopeloos zijn, en de uitvoerbaarheid van oorlog uitgesloten, als er niet een leger jezuïeten zou zijn om gedachten te smoren en een handvol Joden om de zakken te plunderen. Het echte werk wordt gedaan door de Joden, en kan alleen door hen worden gedaan, aangezien zij de machinerie van de leningverstrekkende mysteries monopoliseren door hun energie te concentreren op de ruilhandel in effecten. […] De slimste struikrover is niet beter op de hoogte van de locatie van de harde contanten in de valies of zak van een reiziger dan die Joden over elk los kapitaal in de handen van een handelaar. […] Zo worden deze leningen, die een vloek zijn voor het volk, een ruïne voor de bezitters en een gevaar voor de regeringen, een zegen voor de kinderen van Juda. Deze Jodenorganisatie van kredietverstrekkers is net zo gevaarlijk voor het volk als de aristocratische organisatie van landeigenaren. […] Het feit dat Christus 1855 jaar geleden de Joodse geldwisselaars uit de tempel verdreef, en dat de geldwisselaars van onze tijd weer voornamelijk Joden zijn, is misschien niet meer dan een historisch toeval. […] Maar alleen omdat de Joden zo sterk zijn, is het tijd en opportuun om hun organisatie bloot te leggen en te stigmatiseren’.

Te stigmatiseren. Misschien iets met zichtbare herkenningstekens, sterren of zo? In de opsomming van artikelen die Marx schreef tussen 1852 en 1861 voor die New York Daily Tribune komt, niet zo verbazingwekkend, dit artikel niet voor. Maar dankzij zijn trouwe dochter Eleanor Marx en haar echtgenoot, die het in 1897 bundelden in 1897 in ‘Karl Marx, The Eastern Question’ vindt u de desbetreffende passages vanaf pagina 600 in diverse herdrukken vanaf 1969.

Nee, enige fascinatie met het Joodse volksdeel kon Marx niet ontzegd worden. Met name voor het Joodse lichaamsdeel bij uitstek, de neus. Toen de hoofdredacteur van de Daily Telegraph zijn naam wijzigde van Levy in Levi, wijdde Marx een hele brochure aan diens neus. ‘Zijn oorsprong, die functioneert als olifantenslurf, antenne, vuurtoren en telegraaf’, enzovoorts. Zoals bekend was Marx een zoon van Hirschel Levi, uit een familie die alle rabbijnen van Trier leverde tot zijn vader zich liet dopen én omdopen tot Heinrich Marx.

Belasteren
Nu zullen, om Reve te citeren, ‘de ongediplomeerde slagers, die hun organisaatsie ‘de vroedvrouw van de geschiedenis’ noemen’, mij wel weer belasteren. Ze zullen zeggen dat, o gotspe, Marx geen antisemiet genoemd kan worden omdat die term pas in 1890 werd gemunt door Wilhelm Marr. Klopt. En dat Marx ‘in zijn tijd begrepen moet worden’. Of, verontschuldigend, dat Marx die dingen schreef omdat hij weer eens blut was. Klopt ook. Of dat Marx de enige niet was. En ook dat laatste klopt. Zie zijn mede-revolutionair van 1848, Richard Wagner. Of neem tijdgenoot Heinrich Heine, eveneens bekeerd, met zijn poëtische passages over ‘Joden: smerige bavianen, neushoorndieren, rinocerossen, krokodillen en vampieren!’ Of, een eeuw eerder al, Voltaire, die na enige geldkwesties met Joodse vrienden hen omschreef als ‘een volk dat te lang de meest smerige hebzucht in zich verenigde, het meest verachtelijke bijgeloof en de meest onoverwinnelijke haat voor de mensen door wie ze worden geduld en rijk gemaakt’.

Maar het verschil is: Heine en Voltaire werden gecorrigeerd door hun tijdgenoten. Zo veegde in zijn ‘Apologie pour la Nation Juive’ onze landgenoot Isaac de Pinto nog tijdens Voltaire’s leven dapper de vloer met hem aan. Marx kon beter weten. Maar dat wou hij niet, omdat hij het méénde. Hij vond werkelijk dat Joden de schuld waren van alle ellende. Of zoals zijn navolger Karl Kautsky, mede-oprichter van de Duitse socialistische SPD en een van de belangrijkste marxistische theopretici, het samenvatte: ‘Wij zijn nooit volledig aan de middeleeuwen ontsnapt zolang het Jodendom nog onder ons leeft. Hoe eerder het verdwijnt, hoe beter het is voor de maatschappij en de Joden zelf.’

Sociopaten
Zijn leermeester Marx was een politiek wegbereider voor Jodenhaat, niet alleen in het Derde Rijk, maar ook van alle linkse sociopaten als Lenin, Stalin tot Ché Guevara in onze tijd. Jodenhaat, vermomd als strijd tegen het Grootkapitaal, is sindsdien inherent aan het communistische geloofssysteem. Stalin liet in 1940 zijn voormalige strijdmakker Leon Trotski nog de hersens klieven met een ijsbijl. Lev Davidovitsj Bronstein – hij werd door Stalin gemakshalve consequent aangeduid als ‘die Jood’ – net zoals Stalin trouwens eerdere medecommunisten als Zinovjev en Kamenev tijdens hun showproces neerzette onder hun eigenlijke, Joodse namen Radomislyski en Rozenfeld. En toen had hij de hele voormalige partijtop, voor driekwart Joods, al laten executeren. Marx zou trots op hem geweest zijn. Hitler ook, trouwens.

Marx’ laatste dagen bracht hij kurend door in Monaco, Monte Carlo en Algiers, waar hij van zijn Joodse dokter elke dag borst en nek moest insmeren met, jawel, jodium. Raad es wie de schuld kreeg als het niet hielp? Hij liet in Algiers ook een foto van zichzelf maken en daarna zijn leeuwenmanen kaalscheren. Korte tijd later was hij dood. Dat was nog nét niet de schuld van de barbier, omdat die berber was. Dat trouwens aan de groeve van de grote denker zo weinig mensen stonden, is een van de weinige dingen die men Marx niet verwijten kan. Een deel van de revolutionairen meende dat hun held in Parijs was overleden en kwamen daarom te laat in Londen aan. Op zoek naar een nieuwe samenleving en dan te laat komen. Symbolischer kan eigenlijk niet.

Lees ook:
De wetten – column Paul Damen

‘Nee, niet wéér over de afgelaste 4-mei-lezing van Benali. Eén afgang is meer dan genoeg. De ‘bekende schrijver’ was ijdel, eigenwijs, onhandig, en, zei hij zelf, dronken. Dat leidt tot wankel gedrag. Maar interessanter was dat zijn val zich voltrok via vaste mechanismen, steeds terugkerende wetten…’

Logo Maror.

Deze column is mede mogelijk gemaakt door Stichting Maror.

Categorie: |

Home » Nieuws » Marx’ modder – column Paul Damen