Museum of the Bible – column Emile Schrijver

Afbeelding met tekst: Om dubieuze claims te voorkomen is deze afbeelding verwijderd.

Toen ik deze columns begon te schrijven, zo’n twee jaar geleden, was ik niet zo lang daarvoor aangetreden als algemeen directeur van het Joods Historisch Museum en het Joods Cultureel Kwartier (JCK). De afspraak met de redactie van Jonet.nl was dat ik zou schrijven over de belevenissen van een museumdirecteur. Dus laat ik dat maar weer eens doen, dit keer in de vorm van een paar letterlijk grensoverschrijdende observaties.

Ik schrijf deze column deels in een vliegtuig tussen Washington DC en New York. Ik heb in Washington zojuist een lezing gegeven voor het zogeheten Alumni Chapter van de Universiteit van Amsterdam; zo’n zelfde lezing heb ik eerder deze week ook gegeven voor UvA-afgestudeerden in New York. Ik hecht er erg aan om naast het algemeen directeurschap van het JCK ook onderzoeker te blijven en hier in de Verenigde Staten mocht ik twee keer spreken over een oude liefde, de Bibliotheca Rosenthaliana. Ik ben daar bijna dertig jaar aan verbonden geweest.

Nog net in mijn Rosenthaliana-tijd ben ik ingegaan op een uitnodiging om toe te treden tot een inmiddels niet meer bestaande internationale wetenschappelijke adviesraad, die moest toezien op de inhoudelijke kwaliteit van wat toen vooral een spannend initiatief leek, een nog te openen Museum of the Bible in Washington. Het museum is in het laatste jaar voorafgaand aan de opening in november 2017 echter flink in opspraak geraakt. In de jaren voordat het een professioneel museum werd, zijn onvoorstelbare beginnersfouten gemaakt bij de illegale aanschaf van oudheden uit Irak en naar deze week in het nieuws kwam bij de aanschaf van wat nu valse fragmenten blijken te zijn van Dode Zee-rollen. Al die aankopen stammen uit de tijd dat de oprichtersfamilie, de schatrijke, evangelische familie Green, aan het roer stond. Zij wilden met schier onbeperkte middelen aan de Mall in Washington, een van de centra van de Amerikaanse hoge cultuur, een museum uit de grond stampen dat zou laten zien hoe de bijbel onze westerse maatschappij heeft gevormd en nog altijd bepaalt. Later was er ook een hoop te doen over de aanschaf van bijna vierduizend in onbruik geraakte Tora-rollen, die niet alleen zouden zijn verzameld omdat ze belangrijke Joodse Bijbelse getuigenissen zijn, maar blijkbaar ook om er financieel voordeel mee te behalen.

Dit speelde zich vrijwel allemaal af voor 2015. Voordat dat alles bekend werd hadden wij, de twee Amsterdamse bibliotheken, de Rosenthaliana en bibliotheek Ets Haim, al een schriftelijke overeenkomst met het toen al verregaand geprofessionaliseerde Washingtonse museum om daar een aantal kleine tentoonstellingen te maken. We hebben besloten die door te laten gaan, nadat we inzage hadden gekregen in de maatregelen die genomen waren om alles wat er misgegaan was in eerdere jaren publiek te maken en wat eraan gedaan zou worden om te voorkomen dat dit nog eens kon gebeuren. De publiciteit rond de Dode Zee-rollen is deel van dat nieuwe beleid. Die publiciteit is immers door het museum zelf gezocht, hoewel de familie Green zich niet wenst uit te spreken. De meerderheid van de andere partners, waaronder de Israel Antiquities Authority en de Bayerische Staatsbibliothek, namen dezelfde beslissing, maar Cambridge University Library, bijvoorbeeld, besloot de kat uit de boom te kijken en de overeenkomst op te schorten.

Inmiddels is een tweede tentoonstelling, over Haggadot, in voorbereiding. Die tentoonstelling gaat in maart 2019 open. We hadden bij de opening een mooie tentoonstelling over Amsterdam als Joodse boekenstad. Gelukkig is het museum door de pers en andere critici die ertoe doen, uiteindelijk heel behoorlijk ontvangen, en door een aantal van de belangrijkste recensenten vaak zelfs uitgesproken positief. Zie bijvoorbeeld hier. Misschien een beetje veel Disney, en zeker niet zonder christelijke missie, maar de inhoud wordt goed en betrouwbaar en ongekleurd gerepresenteerd en zeker in het Joodse deel zijn er geen omissies. Tegelijk moet ik toegeven dat we nog niet hebben kunnen vaststellen dat de extra “exposure” aan een nieuw, Amerikaans publiek ons al werkelijk wat heeft opgeleverd, en ook de belasting van de staf is zowel voor de Rosenthaliana als voor Ets Haim best groot. Dus hoe lang we door gaan, weet ik nog niet.

Maar ik sta nog wel achter de beslissing van een paar jaar geleden dit door te zetten. Omdat we in de keuken kunnen kijken van een instituut dat ondanks enorme groeistuipen, waaronder een paar zeer aanzienlijke, en ondanks kapitale blunders, laat daar geen misverstand over bestaan, een enorm en modern vormgegeven museum heeft gecreëerd. Omdat de ervaringen van het Museum of the Bible meer dan wat dan ook aantonen dat musea, een behoorlijk aantal goede uitzonderingen daargelaten, in principe niet gemaakt moeten worden door gefortuneerde liefhebbers maar door echte professionals. Omdat de zittende professionele leiding en staf van het museum ons vertrouwen verdienen. Omdat een contract voor ons een contract is. En vooral omdat wij onze eigen schatten aan een zo groot mogelijk publiek willen blijven tonen en het publiek van het Museum of the Bible geïnteresseerd is in onze collecties.

Is dat niet opportunistisch? Dat was het niet toen we het besluit namen, dat leek het misschien even toen we de samenwerking doorzetten, maar dat is het inmiddels gelukkig ook niet meer, nu het museum zich tot een professionele organisatie heeft ontwikkeld. Maar het is zeker niet het makkelijkste dossier op ons bord.

Categorie: |

Home » Columns en opinie » Museum of the Bible – column Emile Schrijver