Pawlicki: ‘Ik heb altijd ergens bij willen horen’

K. Rijken

Tomer Pawlicki, acteur en columnist, bracht deze week zijn debuutroman ‘Dankzij de oorlog‘ uit. In een interview met Jonet sprak de auteur openhartig over zijn gedachtengang. Laat Joden die boos of verontwaardigd zijn over het thema van mijn boek, het boek eerst lezen alvorens zij oordelen, zo was de boodschap. Zelf groeide Pawlicki deels op in Israël en dat is mogelijk een reden waarom het hem lukt om anders tegen de oorlog aan te kijken dan veel Joodse Nederlanders doen. Lees hier deel twee van het interview, dat gaat over zijn jeugd in Amsterdam en besognes als columnist.

In deel één van dit interview sloot u af met uw komst naar Nederland. Uw ouders zijn seculier en Israëlisch, maar toch kozen zij ervoor om u naar de Joodse scholen in de Amsterdamse wijk Buitenveldert te brengen. Waarom? 

“Omdat mijn ouders uit Israël kwamen, was Nederland nog vrij ondoordringbaar en nieuw voor hen. Ze zullen gedacht hebben: op een Joodse basisschool zullen vast ook andere Israëlische kinderen zitten. Tomer komt bij Rosj Pina in ieder geval op bekend terrein en leert daar goed Nederlands.”

Prachtig, maar het gezin woonde niet in Buitenveldert. Toch?

“We woonden in Nieuw Sloten. Iedere dag brachten mijn ouders mij naar Rosj Pina. Iedere dag stonden we op de ringweg A10 in de file en iedere dag zag ik de torens van de Zuidas, die mettertijd steeds hoger werden. Ja, ik kan zeggen dat ik die Zuidas heb zien ontstaan. En ja, vervolgens reden we dan langs de Vrije Universiteit en voetbalclub AFC, het hoekje om, de Van Boshuizenstraat in, om vervolgens te eindigen bij Rosj Pina. Later zat ik op de Joodse middelbare school Maimonides, waar ik op eigen houtje naartoe reisde. Daar heb ik een bijzondere tijd gehad.”

Twee jaar geleden voerde u een deel van uw monoloog ‘Dankzij de oorlog’ op in uw oude middelbare school. Hoe was dat?

“In de monoloog ging ik fictief in gesprek met mijn oma over de vraag of de oorlog goed is geweest en of ik er dankzij de oorlog mag zijn. Ik trad op voor de huidige leerlingen van Maimonides. Tijdens het optreden en in de aansluitende vragenronde kreeg ik de indruk dat ze het niet goed begrepen. Een scholier vroeg: waarom doe jij dit? Ik zei: omdat ik het belangrijk vind om op een andere manier naar de oorlog te kijken en om ons als Joden niet vast te zetten in de slachtofferrol. We moeten ons ook afvragen waarom we herdenken en wie we dan herdenken? En of we over honderdvijftig jaar nog steeds moeten herdenken, zo zei ik ook tegen de kinderen. Er was een jongetje dat zei: maar als wij willen herdenken, dan gebeurt dat toch gewoon? Tsja, ik kreeg dus de indruk dat ze niet goed waren voorbereid op de inhoud van mijn stuk. Die was misschien iets te filosofisch of moeilijk.”

U klom in de pen en schreef er een column over, maar daar was ook niet iedereen blij mee. 

“In de column maakte ik een opmerking over een vrijwillige moeder die zich er tegenaan bemoeide en over problemen bij de techniek. Die moeder las de column en vatte mijn tekst niet goed op. Ze dacht dat ik haar een dolksteek in de rug deed, terwijl haar gedrag voor mij gewoon een feest der herkenning was. Het was namelijk precies zoals toen ik op school zat. Toen had je ook vrijwillige moeders die zich overal tegenaan bemoeiden. Zij zag het anders. Na een boos telefoontje van de school bood ik aan haar te bellen of te mailen, maar daar heb ik niks op teruggehoord. Nogmaals: het was niets persoonlijks. Ik denk niet dat die vrouw slecht werk deed. Het is zelfs waardevol dat ouders zich engageren voor de school van hun kinderen. Dat daar soms iets mis gaat, dat is logisch en grappig.”

Het veroorzaakte reuring, evenals andere columns over het thema Joods. U bent door een Joodse jeugdvriend beschimpt en ontvriend op Facebook omdat hij zich aangesproken voelde over wat u schreef. Hoe kijkt u daar op terug?

“Het valt me op dat een deel van het Joodse lezerspubliek moeilijk om kan gaan met een andere kijk op Joodse zaken dan zijzelf hebben. Als je kritiek hebt op het jodendom of Israël, dan ben je in hun ogen meteen anti-Joods of anti-Israëlisch. Ze vinden dan dat je de gemeenschap ondermijnt. Dat is erg jammer, want ook ik identificeer me met het Joods zijn. Ik vind gewoon dat je de dingen die je vindt ook gewoon moet kunnen zeggen.”

Om toch. Bent u een zwart schaap?

“Dat weet ik niet echt. Kijk, het begon al vroeger op Maimonides, waar de kleinburgerlijke leerlingen kritiek op mij hadden omdat ze mij niet Joods genoeg vonden. Omdat ik bijvoorbeeld wel fietste op zaterdag en nooit kosjer at. Tja. Wat moet ik daar nu van zeggen. Eigenlijk heb ik mijn hele leven altijd wel ergens bij willen horen. Blijkbaar lukt dat bij deze mensen niet. Nou ja, ik wens deze mensen al het geluk in de wereld.”

Is deze defensieve reflex typisch iets in Joods Nederland?

“Nee, want kijk maar eens naar de rest van de Nederlandse samenleving. Neem het gedoe rond Sylvana Simons. Die vrouw is tegen Zwarte Piet en spreekt zich daar op eigenzinnige wijze tegen uit. Vervolgens krijgt ze een bak stront over haar heen van racisten die zeggen dat ze moet oprotten naar haar eigen land. Bij die groep is de zelfreflectie toch ook ver te zoeken?”

Uw boek ‘Dankzij de oorlog’ is net uit. Wat zijn uw verwachtingen bij het Joodse lezerspubliek?

“Ik verwacht dat Joodse lezers het met net zoveel belangstelling zullen lezen als niet-Joodse lezers. Sommigen zullen misschien erg boos worden over het verhaal. Ik hoop dat zij ook zouden willen kijken naar waar de raakvlakken en overeenkomsten liggen, om zo te kijken naar hoe serieus we onszelf als Joden nemen. Het boek heb ik niet geschreven om de Tweede Wereldoorlog en de Sjoa te bagatelliseren. Ik schreef het ook vanuit mijn oma. De fictieve briefwisseling die ik met haar heb, is eigenlijk een hersenspinsel van mij dat stilstaat bij alle clichés over de oorlog. Ze worden onderuit gehaald en in een ander jasje gezet. Ik hoop dat mensen dat zullen waarderen.”

Categorie:

Home » Cultuur » Boeken » Pawlicki: ‘Ik heb altijd ergens bij willen horen’